Les 3 - Burgers en Stoommachines

Burgers en stoommachines
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Burgers en stoommachines

Slide 1 - Diapositive

Tijdvak van burgers en stoommachines

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Koninkrijk Nederland
Wat weet je nog?

Slide 4 - Carte mentale

Even herhalen... 

Maak de volgende 5 vragen over het Koninkrijk Nederland

Slide 5 - Diapositive

Koning Willem II
(1840 - 1849)
Koning Willem III
(1849 - 1890)

Slide 6 - Diapositive

Welke koning begon met industrialisatie in Nederland?
A
Willem I
B
Willem II
C
Willem III
D
Willem IV

Slide 7 - Quiz

Koning Willem I kreeg de bijnaam 'koning-koopman'. Wat betekent die naam?
A
Dat Willem I veel spullen kocht.
B
Dat Willem I veel deed voor de handel.
C
Dat Willem I erg rijk werd.
D
Dat Willem I een absolute koning was.

Slide 8 - Quiz

Koning Willem I ...
A
"Boeit me niet, ik bepaal alles"
B
"Okeeee, jullie mogen meebeslissen"
C
komt in opstand
D
krijgt opdracht een nieuwe grondwet te schrijven.

Slide 9 - Quiz

Wie is deze man?
A
Thorbecke
B
Neuman
C
Koning Willem I
D
Koning Willem II

Slide 10 - Quiz

Thorbecke wilde dat koning Willem II minder macht kreeg.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quiz

Van Boer tot Fabrieksarbeider
Met behulp van de nieuwe stoommachines konden in korte tijd veel producten worden gemaakt. Deze producten werden goedkoper verkocht dan producten die thuis werkden gemaakt. Mensen die aan thuisnijverheid deden, konden niet concurreren met de fabriek. Om toch voldoende inkomen te hebben, moesten ze in de fabriek gaan werken. Omdat arbeiders lopend naar het werk gingen, verhuisden ze naar de buurt waar de fabriek stond. Zo ontstonden er in korte tijd steden. Ook werden er wegen, kanalen en spoorwegen aangelegd. Die waren nodig voor de aan- en afvoer van grondstoffen en producten. 

Slide 12 - Diapositive

Leg uit: hoe ontstonden steden?

Slide 13 - Question ouverte

Arbeiders krijgen het zwaar
Met de komst van de fabrieken kregen arbeiders het zwaar:
- Werkdagen waren lang:  soms wel 16 uur.
- Arbeiders werkten 6 dagen in de week
- De lonen waren laag en de werkomstandigheden vies en onveilig.
- De woon- en leesomstandigheden waren beroerd.
- Jonge kinderen moesten ook werken. 

Slide 14 - Diapositive

4

Slide 15 - Vidéo

00:31
Waarom werkten ook vrouwen en kinderen?
A
Dat moest van de directeuren
B
Er bestonden geen scholen
C
Mannen verdienden niet genoeg
D
Dat vonden ze leuk

Slide 16 - Quiz

00:44
Welke zin is NIET waar?
A
Kinderen werkten vanaf 3 jaar
B
Kinderen werkten 12 uur per dag
C
Kinderen werkten 6 dagen per week
D
Kinderen verdienden minder dan volwassenen

Slide 17 - Quiz

01:09
Hoe komt het dat veel kinderen jong stierven?
A
De fabriekslucht was vies en ongezond
B
Tijdens het werk gebeurden veel ongelukken
C
Kinderen kwamen maar weinig buiten
D
Ze aten erg ongezond

Slide 18 - Quiz

01:55
Waarom zouden mensen tegen deze nieuwe wet stemmen? Dat kinderen onder de 12 jaar niet meer mochten werken.

Slide 19 - Question ouverte

Leefomstandigheden 1
De woningen voor de arbeiders waren snel en daardoor slecht gebouwd. De huizen stonden dicht op elkaar. 

Slide 20 - Diapositive

Waarom werden alle huizen in de buurt van de fabriek gebouwd?
A
Dat was gezellig
B
Dat wilde de fabrieksdirecteur
C
Daar waren ook scholen
D
Mensen konden alleen lopend naar het werk

Slide 21 - Quiz

Waterput waarmee water voor een hele wijk uit het grondwater wordt gehaald.
Grondwater werd vaak gebruikt als drinkwater.
Door een kapotte riolering kunnen uitwerpselen bij het drinkwater komen.
Uitwerpselen die besmet zijn (bijvoorbeeld met cholera) komen in het grondwater terecht.
Arbeiderswijk
Voorbeelden van woon- en leefomstandigheden
In elke grote stad te vinden

Slide 22 - Diapositive

Waar haalden de mensen hun drinkwater vandaan?
A
Uit de kraan
B
Uit de put
C
Uit de rivier
D
Uit de fabriek

Slide 23 - Quiz

Leefomstandigheden 2
Binnen waren vaak maar 1 of twee kamers, waar vaak een groot gezin woonde. Soms wel 10 kinderen! 
Wonen en slapen deden ze allemaal in dezelfde kamer. 

Slide 24 - Diapositive

Beschrijf 2 dingen die je ziet op de afbeelding (vorige dia) die slecht zijn voor je gezondheid.

Slide 25 - Question ouverte

Leefomstandigheden 3
Binnen was het vaak koud, vies en druk. Ouders en kinderen werkten lange dagen in de fabrieken en aten en sliepen alleen thuis. 
De gezondheid van de meeste mensen was slecht. 

Slide 26 - Diapositive

Leefomstandigheden 4
Huizen hadden geen badkamers of toiletten. Elke straat had een of twee toiletten, waar iedereen gebruik van maakte. 

Zo verspreiden ziektes zich makkelijk.

Slide 27 - Diapositive

Wat vind jij?
Was de komst van de fabrieken een verbetering of een verslechtering voor het leven van de arbeiders?
Verbetering
Verslechtering

Slide 28 - Sondage

Leg je antwoord uit.
Waarom vind jij het een verbetering of verslechtering?

Slide 29 - Question ouverte

Noem drie dingen die je deze les geleerd hebt.

Slide 30 - Question ouverte

Schrijf nu 1 ding op waar je nog een vraag over hebt.

Slide 31 - Question ouverte