Spelling H1

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 1

Nederlands - Spelling H1

Leestekens

Tegenwoordige tijd

Dictee

LEESTEKENS

Kies het juiste leesteken:

Wil je het licht voor mij aandoen

1. .
2. !
3. ?

Welk leesteken hoort aan het einde van de zin?

Eerste kerstdag valt dit jaar op een maandag

1. .
2. ?
3. !

Kloppen de leestekens in deze zin?

's Avonds legt hij zijn sleutels agenda, en mobiel naast zijn bed.

1. ja
2. nee

Welk leesteken hoort er achter de zin?
Schiet toch eens op

1. een punt
2. een uitroepteken
3. een vraagteken
4. niets

Welk leesteken hoort aan het einde van de zin?

Dat was een fantastisch doelpunt

1. .
2. ?
3. !

Welk leesteken hoort er achter de zin?
Vind jij leestekens moeilijk

1. een punt
2. een uitroepteken
3. een vraagteken
4. niets

Kies het juiste leesteken:

Dat was een fantastisch doelpunt

1. .
2. !
3. ?

Je snapt nu:

- dat er leestekens zijn.

- dat er leestekens aan het einde van de zin horen.

- dat de komma in de zin geplaatst wordt.

De tegenwoordige tijd

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

De stam

Is niet hetzelfde als de ik-vorm, maar het hele werkwoord min -en

Hele werkwoord/infinitief:
Lopen
Stam:
Lop
Ik-vorm:
Loop

Onregelmatige werkwoorden

 Er zijn zes werkwoorden die zich niet aan deze regels houden: bij hij/zij/het komt geen stam + -t.  

Deze noemen we onregelmatige werkwoorden. De drie belangrijkste onregelmatige werkwoorden zijn hebben, zijn en kunnen.
Ook kennen we zullen, willen en mogen.

• Hebben:   ik heb /  jij hebt / hij heeft /  wij hebben
• Zijn:   ik ben / jij bent / hij is / jullie zijn 
• Kunnen:  ik kan / jij kunt, jij kan /  het kan / zij kunnen

De 'tegenwoordige tijd' is NU.
Welke zin is in de tegenwoordige tijd?

1. De kinderen spelen in de tuin.
2. De kinderen speelden in de tuin.

Welk werkwoord is geen tegenwoordige tijd?

1. Fietst
2. Melden
3. Bedenk
4. Verloren

Hoe spel je de hij-vorm in de tegenwoordige tijd?

1. Stam
2. Stam+t
3. Hele ww

Wat krijg je in tegenwoordige tijd bij ik?

1. Stam
2. Stam +t
3. Hele werkwoord

Ik (willen)
Tegenwoordige tijd

1. wil
2. wilt
3. willen

Wat (vinden, tegenwoordige tijd) je van mijn nieuwe schoenen?

1. vind
2. vindt
3. vint

Ik (kunnen)
Tegenwoordige tijd

1. kan
2. kun
3. kon
4. ken

Hij (zijn)
Tegenwoordige tijd

1. zijn
2. ben
3. is
4. was

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Ik (bereiden) het eten voor.

1. bereid
2. bereidt

Zij (geloven, tegenwoordige tijd) mij niet.

1. gelooft
2. geloofd
3. geloofdt

Je snapt nu:

- wat de spellingsregels zijn in de t.t.

- dat de ik-vorm en de stam iets anders zijn

- wat onregelmatige werkwoorden zijn

Spelling H2

Regels voor de persoonsvorm t.t.

Oefenen met de komma

Dictee

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

Jij en je

Staat de persoonsvorm voor jij of jou, vaak een vraagzin:
ik-vorm
Loop jij weleens naar school?

Staat de persoonsvorm achter jij of jou:

hij-vorm (stam+t)
Jij loopt toch altijd naar school?

Hoe schrijf je de persoonsvorm?

(worden) jij blij van een ijsje?

1. Wordt
2. Word
3. wordt
4. wort

Hoe schrijf je de persoonsvorm?
(Redden) jij het?

1. red
2. Redt
3. Red
4. redd

Hoe schrijf je de persoonsvorm?
Jij …. de regels niet!

1. bepalt
2. bepaal
3. bepaalt
4. bepaald

Maak een in waarin de persoonsvorm voor jij/je staat.

Maak een zin waarin de persoonsvorm achter jij/je staat.