m3 voorbereiding meting grammatica en spelling

Grammatica hoofdstuk 2
deel 1


door A.C. de Jong
1 / 46
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 46 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Grammatica hoofdstuk 2
deel 1


door A.C. de Jong

Slide 1 - Diapositive

aan het eind van deze les kan ik..
de pv, wwg,het onderwer en lijdendvoorwerp herkennen

 het meewerkendvoorwerp en bijwoordelijke bepaling herkennen.

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Wat is de persoonsvorm ?
De persoonsvorm
Mijn voetbal
is
gevallen
 in de sloot

Slide 5 - Question de remorquage

Wat is de persoonsvorm?
De persoonsvorm
Arnold
heeft
zijn brood
gesmeerd

Slide 6 - Question de remorquage

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
'Ik ben aan het voetballen.'

Slide 7 - Question ouverte

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

"Ik heb het geleerd."

Slide 8 - Question ouverte

Wat is het complete werkwoordelijk gezegde?
<Hoe dikwijls heeft ze het hem op zijn hart gedrukt?>

Slide 9 - Question ouverte

Slide 10 - Diapositive

Stappenplan
Alles wat voor de PV past, is een zinsdeel
Zoek de andere werkwoorden
Zoek de PV
Alles wat voor de PV staat is een zinsdeel

Slide 11 - Question de remorquage

Sleep de kaartjes met zinsdelen naar het juiste zinsdeel.
In zijn lokaal
is
meneer de Jong
lastige vraagstukken
aan het bespreken.
Dit zinsdeel zit niet in deze zin.
o
pv/wg
wg
lv

Slide 12 - Question de remorquage

Piet en Jan/ hebben /pindakaas/ gekocht.
Onderwerp
Persoonsvorm
Werkwoordelijk
gezegde
Lijdend voorwerp
Dit zinsdeel geeft aan wie of wat iets doet.
Dit zinsdeel overkomt of ondergaat iets.
Dit zinsdeel vertelt wat het onderwerp in een zin doet.
Dit zinsdeel verandert mee als je de zin van tijd verandert.

Slide 13 - Question de remorquage

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Sjoerd
leest
een leesboek
Onderwerp
Persoonsvorm
Lijdend Voorwerp

Slide 18 - Question de remorquage

Wat is het lijdend voorwerp in de zin?
Lijdend voorwerp
Julia en Kim
gaven
aan hun moeder
een cadeautje

Slide 19 - Question de remorquage

Wat is het lijdend voorwerp in: 
Jan maakt altijd zijn huiswerk.
lijdend voorwerp
Jedaidah
haar huiswerk.
maakt
altijd

Slide 20 - Question de remorquage

Wat is het lijdend voorwerp?
gekeken.
Het lijdend voorwerp
We 
hebben
vanavond
een serie 

Slide 21 - Question de remorquage


Wat is het lijdend voorwerp?

Slide 22 - Question ouverte

Wat is het lijdend voorwerp?

Zij heeft dat al gedaan.

Slide 23 - Question ouverte

Wat is het lijdend voorwerp?
fel.
Het lijdend voorwerp
De
zon
schijnt

Slide 24 - Question de remorquage

meewerkend voorwerp
Het meisje
al
had
de uitnodigingen voor het feest
aan de hele klas
gegeven.

Slide 25 - Question de remorquage

meewerkend voorwerp
Mijn Nintendo
heb
ik
het tweede uur
aan Mik
uitgeleend.

Slide 26 - Question de remorquage

meewerkend voorwerp
Haar moeder
een lange preek.
gaf
Bobby

Slide 27 - Question de remorquage

Ik help hem.
Wij geven jullie iets.
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp

Slide 28 - Question de remorquage

meewerkend voorwerp
Klas 2D
chocola.
geeft
mevrouw Rosink

Slide 29 - Question de remorquage

Ik help hem.
Ik zie haar.
Wij geven jullie iets.
Heb je hun geschreven?
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp

Slide 30 - Question de remorquage

Milan kookte een heerlijke maaltijd.
Ik zie klas 3KG.
Wij geven jullie een bos bloemen.
Heb je aan je ouders geschreven?
Lijdend voorwerp
Geen lijdend voorwerp
Lijdend voorwerp
Geen lijdend voorwerp

Slide 31 - Question de remorquage

Lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
Ik
geef
een 
cadeau
aan
mijn
buurman

Slide 32 - Question de remorquage

Wat is het lijdend voorwerp?
fel.
Het lijdend voorwerp
De
zon
schijnt
is er niet

Slide 33 - Question de remorquage

OPDRACHT: 
Sleep het juiste zinsdeel naar de juiste vraag.
wie/wat + gezegde + onderwerp = lijdend voorwerp
Wat is het gezegde?
Wat is het onderwerp?
Wat is het lijdend voorwerp?
Ik 
krijg
een supergaaf cadeau.

Slide 34 - Question de remorquage

Slide 35 - Diapositive

Slide 36 - Diapositive

Wat is de bijwoordelijke bepaling?

Vorige week hebben we de bijwoordelijke bepaling behandeld.
A
we
B
hebben behandeld
C
de bijwoordelijke bepaling
D
Vorige week

Slide 37 - Quiz

Rico : Een zin kan meer dan een bijwoordelijke bepaling
hebben.

Raya : Het woord 'niet' is in een zin altijd een bijwoordelijke
bepaling.
A
Rico en Raya hebben beide gelijk.
B
Rico en Raya hebben beide ongelijk.
C
Rico heeft gelijk; Raya niet.
D
Raya heeft gelijk; Rico niet.

Slide 38 - Quiz

Wat is een bijwoordelijke bepaling?
A
Een zinsdeel dat informatie geeft over het lijdend voorwerp
B
Een zinsdeel dat informatie geeft over het onderwerp
C
Een zinsdeel dat informatie geeft over tijd, plaats, reden, wijze, doel, hoeveelheid of tegenstelling
D
Een zinsdeel dat informatie geeft over het meewerkend voorwerp

Slide 39 - Quiz

lijdend voorwerp
Bijwoordelijke bepaling
onderwerp
bijwoordelijke bepaling
werkwoordelijk gezegde
Logan
viert
zijn verjaardag
dit weekend.
inderdaad

Slide 40 - Question de remorquage

Maar het blijkt ook   nuttig te zijn.
Noteer van deze zin de bijwoordelijke bepaling(en).
Let op: niet in elke zin zit een bijwoordelijke bepaling en in sommige zinnen zitten er meer dan één.
bijwoordelijke bepaling(en)
Maar
het
blijkt
ook
geen bijwoordelijke bepaling in deze zin
nuttig
te zijn

Slide 41 - Question de remorquage

Walvissen gebruiken het wier tegen jeuk, zeepokken en walvisluizen.
Noteer van deze zin de bijwoordelijke bepaling(en).
Let op: niet in elke zin zit een bijwoordelijke bepaling en in sommige zinnen zitten er meer dan één.
bijwoordelijke bepaling(en)
Walvissen
gebruiken
het wier
geen bijwoordelijke bepaling in deze zin
tegen jeuk, zeepokken en walvisluizen

Slide 42 - Question de remorquage

Sleep de bijwoordelijke bepaling(en) naar het vlak!
Bijwoordelijke bepaling(en)
Leroy
nog niet
heeft
gewonnen.
met de andere quizzen

Slide 43 - Question de remorquage

Wat is de bijwoordelijke bepaling/wat zijn de bijwoordelijke bepalingen in deze zin?

Ik zou in Egypte willen wonen.

Slide 44 - Question ouverte

Wat is de bijwoordelijke bepaling/wat zijn de bijwoordelijke bepalingen in deze zin?

Met zijn zakmes sneed hij het brood.

Slide 45 - Question ouverte

welk onderdeel vind je nog lastig?
pv
o
lv
mv
bwb

Slide 46 - Sondage