Herhaling Formuleren

 Formuleren 
en wwspelling
       herhaling 
1 / 40
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4,5

Cette leçon contient 40 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

 Formuleren 
en wwspelling
       herhaling 

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

PVTT (persoonsvorm tegenwoordige tijd)
Zoek eerst het onderwerp dat erbij hoort!

Makkie! Gewoon 'lopen' gebruiken en dan doe je het altijd goed.

Slide 3 - Diapositive

Na een lange wandeling moesten wij wel even (rusten)
A
ruste
B
rusten
C
rustte
D
rustten

Slide 4 - Quiz

(Ondervinden) je veel last van die blessure?
A
Ondervind
B
Ondervint
C
Ondervindt

Slide 5 - Quiz

PVVT (persoonsvorm verleden tijd)
Sterke werkwoorden
Hebben geen regels! Dit moet je weten door te lezen.

Zwakke werkwoorden 
Kijk bij het sexy fokschaap alleen naar de klinkers!

Slide 6 - Diapositive

De ontzettende saaie uitstapjes op de basisschool in Rotterdam (kosten) vroeger maar weinig geld.
A
koste
B
kosten
C
kostte
D
kostten

Slide 7 - Quiz

Vorige week (beleven) het zieke jongetje de dag van zijn leven!
A
beleefte
B
beleefde
C
beleevte
D
beleevden

Slide 8 - Quiz

infinitief/hele ww 
Tip: zet er 'wij' voor.  Woordenboekvorm

Pas op: 
- Apen kunnen niet vliegen.
                  pvtt                   inf
Bij bovenstaande zin kun je voor beide werkwoorden 'wij' zetten, maar de persoonsvorm gaat voor. 

Slide 9 - Diapositive

VD (voltooid deelwoord)
1. Zoek eerst de persoonsvorm!
2. Is deze een vorm van 'hebben', 'zijn' of 'worden'?
3. Ja? Dan is het laatste werkwoord een voltooid deelwoord.

Voltooid deelwoorden beginnen vaak met ge-, be-, ver-, ont-, er-, her-, mis-.


Slide 10 - Diapositive

Er is deze week weer veel (gebeuren).
A
gebeurt
B
gebeurd
C
gebeurdt

Slide 11 - Quiz

Wij hebben al heel wat rare dingen met haar (beleven).
A
beleefd
B
beleeft

Slide 12 - Quiz

Drie ongevallen hebben tot een verkeerschaos (geleiden).
A
geleit
B
geleidt
C
geleid

Slide 13 - Quiz

Voor dat feest hebben zij zich behoorlijk (uitsloven).
A
uitgesloofd
B
uitgelooft

Slide 14 - Quiz

TD (tegenwoordig deelwoord)
Ander woord: onvoltooid deelwoord.

Het is nog bezig, terwijl je het doet. Er gebeuren dus twee dingen tegelijk.

Knipogend fietste hij voorbij.
De mannen vielen knokkend door de deur.
 

Slide 15 - Diapositive

(Huilen) zocht het kind naar zijn moeder.
A
Huilen
B
Huilend
C
Huilent

Slide 16 - Quiz

VD als BN 
(voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord)
Zie je achter een werkwoord een ZN staan dat erbij hoort?
Dan is het een VD/ TD als BN!

Zorg ervoor dat het goed uitgesproken wordt als je het zo kort mogelijk schrijft.

Slide 17 - Diapositive

Het (stranden) schip (worden) morgen losgetrokken.
A
gestrande, word
B
gestrandde, word
C
gestrande, wordt
D
gestrandde, wordt

Slide 18 - Quiz

De douane haalde de mensen met de (vervalsen) paspoorten er meteen uit.
A
vervalsde
B
vervalsden
C
vervalste
D
vervalsten

Slide 19 - Quiz

Het (verlaten) gebouw werd door krakers bezet.
A
verlate
B
verlaten
C
verlaatte
D
verlaatten

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Diapositive

Hij heeft zijn toets goed (maken), waar hij al op had (rekenen).
A
gemaakd, gerekend
B
gemaakd, gerekent
C
gemaakt, gerekend
D
gemaakt, gerekent

Slide 22 - Quiz

Engelse werkwoorden
Je spelt ze volgens de Nederlandse regels.

racen                                                 streamen
ik race               ik racete              ik stream              ik streamde
hij racet           hij racete             hij streamt           hij streamde
wij racen         wij raceten              wij streamen      wij streamden
                geracet                                             gestreamd

Slide 23 - Diapositive

Engelse werkwoorden
Aparte gevallen:
Dubbele medeklinker: Laat deze staan als dat nodig is voor de uitspraak.

Baseballen ('bol')            passen ('pass')             appen ('app')
ik baseball                         ik pass                              ik app

Slide 24 - Diapositive

Engelse werkwoorden
- Wel een dubbele medeklinker, maar je hoeft hem niet te laten staan als er geen probleem is met de uitspraak. 

Stressen                              Grillen                        basketballen
ik stres                                  ik gril                          ik basketbal

Slide 25 - Diapositive

Werkwoordspelling

Slide 26 - Diapositive

De jongen ______________ ik je vertelde, heeft zwart haar.
A
waarover
B
over wie
C
daarover
D
over die

Slide 27 - Quiz

Welke zin is juist?
(twee juiste antwoorden)
A
Hans geeft aan hun een snoepje
B
Hans geeft hun een snoepje
C
Hans geeft hen een snoepje
D
Hans geeft aan hen een snoepje

Slide 28 - Quiz

Dat is het beste ..... ik ooit gedaan heb.
A
dat
B
wat
C
dit
D
die

Slide 29 - Quiz

De wetenschap heeft .... geloofwaardigheid verloren.
A
zijn
B
haar

Slide 30 - Quiz

De media ..... veel aandacht aan die affaire.
A
besteden
B
besteedt

Slide 31 - Quiz

Dertig procent van de deelnemers ... de eindstreep niet gehaald.
A
hebben
B
heeft

Slide 32 - Quiz

Toen de leden van de Raad van Elf verschenen, gaf de burgemeester ___________ de sleutel van Breda.
A
hen
B
hun

Slide 33 - Quiz

Het boek 'Hemelsleutels' gaat over Linde, een jong meisje … wanhopig op zoek is naar veiligheid.
A
dat
B
wat
C
die
D
dit

Slide 34 - Quiz

Wat is de juiste verbetering?

De gemeente heeft zijn plannen bekend gemaakt.
A
De gemeente hebben hun plannen bekend gemaakt.
B
De gemeente heeft hun plannen bekend gemaakt.
C
De gemeente hebben haar plannen bekend gemaakt.
D
De gemeente heeft haar plannen bekend gemaakt.

Slide 35 - Quiz

Welke zin is correct?
A
Ik ben stapelverliefd op de jongen dat daar loopt.
B
Ik ben stapelverliefd op de jongen wie daar loopt.
C
Ik ben stapelverliefd op de jongen die daar loopt.
D
Ik ben stapelverliefd op de jongen wat daar loopt.

Slide 36 - Quiz

De bemanning verloor al haar bagage.
A
Goed
B
Fout

Slide 37 - Quiz

De jeugd van tegenwoordig weten niet van ophouden.
A
Goed
B
Fout

Slide 38 - Quiz

Bungeejumpen is het spectaculairste … Philip ooit tijdens een vakantie gedaan heeft.
A
wat
B
dat

Slide 39 - Quiz

Oefenen
NN online: oefentoetsen 

Slide 40 - Diapositive