BK1 Blok 5: Spreken, kijken en luisteren

Spreken, kijken en luisteren
1 / 40
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

Cette leçon contient 40 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 11 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 120 min

Éléments de cette leçon

Spreken, kijken en luisteren

Slide 1 - Diapositive

Na deze les:

--> kun je het onderwerp van een tekst benoemen;

--> kun je een overtuigende tekst herkennen;

--> kun je een overtuigende tekst presenteren.

Slide 2 - Diapositive

Onderwerp en spreekdoel
Net als leesteksten hebben ook televisieprogramma’s een onderwerp. Je kunt vaak in één woord of een paar woorden zeggen waar het over gaat. Daarnaast hebben televisieprogramma’s net als teksten een doel. Je kijkt naar een grappige serie om jezelf te amuseren.
Of je kijkt naar het journaal om jezelf te informeren. En tussendoor zie je reclames waarin ze je proberen over te halen iets te kopen. Sommige programma’s kunnen ook uitleg geven of overtuigen.

Slide 3 - Diapositive

Bekijk de twee fragmenten.
Schrijf in één woord op wat het onderwerp is van beide fragmenten.

Slide 4 - Question ouverte

Stel je voor: jij en je familie gaan in een groter huis wonen. Aan welk fragment heb je dan het meest?
Aan fragment 1 of 2?

Slide 5 - Question ouverte

Welk spreekdoel past het best bij dat fragment?
A
Uitleg geven
B
Informeren
C
Overhalen

Slide 6 - Quiz

Bekijk het fragment.
Er komen verschillende mensen aan het woord. Aan wie willen zij iets vertellen?
A
Aan de bazin van de zeehondencrèche
B
Aan de inwoners Harlingen
C
Aan de kijkers op televisie

Slide 7 - Quiz

De inwoners van Harlingen maken eigenlijk reclame voor hun stad.
Welk spreekdoel hoort daar bij?
A
overhalen
B
informeren
C
uitleg geven

Slide 8 - Quiz

De sprekers vinden dat de zeehondencrèche naar Harlingen moet verhuizen. Noem één reden waarom Harlingen volgens hen de beste stad is.
De zeehondencrèche moet naar Harlingen verhuizen, omdat … .

Slide 9 - Question ouverte

Hidde van Kersen van de Waddenvereniging zegt: ‘Harlingen is de toegangspoort tot het waddengebied... .’ Wat bedoelt hij daarmee?
A
Vanuit Harlingen kun je het waddengebied makkelijk bereiken.
B
Er is een poort in Harlingen, die naar het waddengebied gaat.

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Diapositive

Welke spreekdoelen
Je ziet en hoort verschillende fragmenten.

Welk spreekdoel hoort bij welk fragment:
informeren - amuseren - overhalen

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Vidéo

Slide 14 - Vidéo

Slide 15 - Vidéo

Slide 16 - Vidéo

Slide 17 - Vidéo

Overtuigen met argumenten
Als iemand wil overtuigen, zorgt hij eerst dat hij genoeg over het onderwerp weet. Daarna vormt hij zijn mening: hij bedenkt wat hij ervan vindt en waarom hij dat vindt. Want om de kijkers echt te kunnen overtuigen, moet hij bewijzen dat hij gelijk heeft. Hij moet goede argumenten (redenen) geven.

Slide 18 - Diapositive

Spreekdoel: overtuigen
 Je komt overal het spreekdoel overtuigen tegen.
Welke argumenten worden er gegeven?

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Vidéo

Welk argument(en) worden er genoemd?

Slide 21 - Carte mentale

Slide 22 - Vidéo

Hoeveel goede argumenten geeft de presentator?

Slide 23 - Carte mentale

Slide 24 - Vidéo

Wat vindt hij van turnen?

Slide 25 - Carte mentale

Slide 26 - Vidéo

Vindt hij dat je van brood dik wordt?

Slide 27 - Carte mentale

1

Slide 28 - Vidéo

02:21
Wat denk je is de tester een eerlijke tester ?

Slide 29 - Carte mentale

Wat vind je van de mening van deze man?

Slide 30 - Carte mentale

3

Slide 31 - Vidéo

00:50
Ben je het eens of oneens met deze jongen?

Slide 32 - Carte mentale

01:00
Wat vind je van haar mening?

Slide 33 - Carte mentale

01:02
Wat is denk je de mening van de oude man?

Slide 34 - Carte mentale

Spreekdoel: overtuigen
Als je ergens een duidelijke mening over hebt, wil je graag dat anderen het met je eens zijn. Je vindt bijvoorbeeld een serie op televisie leuk en je vrienden kennen die serie niet. Je probeert hen er dan van te overtuigen dat het een geweldige serie is. Je vertelt waar het over gaat en waarom je de serie zo goed vindt.

Slide 35 - Diapositive

Overtuigen met argumenten
Als iemand wil overtuigen, zorgt hij eerst dat hij genoeg over het onderwerp weet. Daarna vormt hij zijn mening: hij bedenkt wat hij ervan vindt en waarom hij dat vindt. Want om de kijkers echt te kunnen overtuigen, moet hij bewijzen dat hij gelijk heeft. Hij moet goede argumenten (redenen) geven.

Slide 36 - Diapositive

Bereid een presentatie voor over jouw lievelingsfilm.

Je bent de presentator van het programma ‘De beste film van de wereld’. Je gaat de kijkers ervan overtuigen dat jouw lievelingsfilm de beste film van de wereld is. Je presentatie mag niet langer duren dan één minuut.


Slide 37 - Diapositive

Geef je mening over jouw lievelingsfilm.
Zorg eerst dat je genoeg over het onderwerp weet. Zoek op het internet informatie over de film.

Wat is de titel van de film?
Wat voor soort film is het?
Wie is de hoofdpersoon of zijn de hoofdpersonen?
Schrijf in een paar zinnen op wat er in het verhaal gebeurt.

Slide 38 - Diapositive

Geef je mening over jouw lievelingsfilm.
Je hebt in de vorige opdrachten informatie gezocht over jouw lievelingsfilm. Bedenk hoe je het publiek kunt overtuigen van jouw mening. Bedenk argumenten (redenen) waarom jij dit een goede film vindt.


Wat vind je goed aan dit soort films?
Wat vind je goed aan het verhaal?
Wat vind je goed aan de acteurs?

Slide 39 - Diapositive

Bereid je presentatie voor.

Vertel duidelijk …

  • over welke film het gaat,
  • wat voor soort film het is,
  • wie erin meespelen en
  • waar het verhaal over gaat.

Leg uit waarom je deze film goed vindt. Noem een paar redenen. Gebruik beoordelingswoorden.

Praat met een enthousiaste intonatie.
Portfolio-opdracht

Slide 40 - Diapositive