Duits 8-paragraaf E. grammatik - KGT

8 - aussehen - E. grammatik
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

8 - aussehen - E. grammatik

Slide 1 - Diapositive

Duits 8-paragraaf E. Grammatik
- Hoofdstuk 8 E. Grammatik
- vorige les D woordjes herhalen
- je kunt de werkwoorden können, dürfen, müssen, wissen, wollen en sollen in tegenwoordige tijd (tt) gebruiken.
- quiz lessonup
- je kent de betekenis van de woorden D-N Lernliste D-lesen
  met slim stampen

Slide 2 - Diapositive

modal verben (werkwoorden)
Voor communicatie heel belangrijk!
dürfen, können, mögen  ->  mogelijkheid (Möglichkeit)
heb je toestemming nodig? dan gebruik je 'dürfen'
mögen -> aardig vinden, lusten, leuk vinden.

vb Darf ich dieses Buch haben? Dürfen wir nach Hause gehen?
Ihr könnt Fussball spielen, wenn ihr mögt.

Slide 3 - Diapositive

modal verben (werkwoorden)
müssen sollen en wollen -> op noodzaak (Notwendigkeit)
dwingende  noodzaak? dan gebruik je 'müssen'
vb. Sie muss noch sehr viel üben für die Prüfung.
van buiten iets noodzakelijk is / aanbeveling -> 'sollen'
vb. Ich soll dir sagen dass er morgen nicht kommt.
van binnen iets noodzakelijk is -> 'wollen'
vb. Ich will in diesem Jahr die Prüfung machen.

Slide 4 - Diapositive

Duits 8-paragraaf E. Grammatik

Slide 5 - Diapositive

Duits 8-paragraaf E. Grammatik

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Lien

Slide 8 - Diapositive

Duits 8-paragraaf E. Grammatik

Slide 9 - Diapositive

Wat is de correcte vervoeging van 'wissen' voor 'Sie'?
A
Sie wisst
B
Sie wissen
C
Sie wiss
D
Sie wisse

Slide 10 - Quiz

Was ____ du heute Abend fernsehen?
A
willst
B
kannst
C
darfst
D
möchtest

Slide 11 - Quiz

____ du mir bitte helfen?
A
Magst
B
Möchtest
C
Kannst
D
Musst

Slide 12 - Quiz

_____ du, wo mein Buch ist?
A
Musst
B
Dürfst
C
Kannst
D
Weißt

Slide 13 - Quiz

Ihr _____ hier nicht rauchen.
A
dürft
B
wollt
C
könnt
D
müsst

Slide 14 - Quiz

was bedeutet 'statt'?
A
in plaats van
B
staat
C
standbeeld
D
stad

Slide 15 - Quiz

was bedeutet 'wichtig'?
A
mollig
B
iets
C
zelfs
D
belangrijk

Slide 16 - Quiz

was bedeutet 'sogar'?
A
omdat
B
belangrijk
C
iets
D
zelfs

Slide 17 - Quiz

was bedeutet 'das Ziel'?
A
de tent
B
het doel
C
de ziel
D
het lied

Slide 18 - Quiz

was bedeutet 'der Körper'?
A
het lichaam
B
het kopje
C
de taal
D
gebarentaal

Slide 19 - Quiz

was bedeutet 'weil'?
A
omdat
B
zodat
C
voordat
D
want

Slide 20 - Quiz

was bedeutet 'nett'?
A
aardig
B
niet
C
(vis)net
D
netjes

Slide 21 - Quiz

Wanneer gebruik je 'sollen' in de tegenwoordige tijd?
A
Om een wens uit te drukken.
B
Om een handeling in het verleden aan te duiden.
C
Om verplichtingen of adviezen uit te drukken.
D
Om een mogelijkheid te benadrukken.

Slide 22 - Quiz

Wanneer gebruik je 'mögen' in de tegenwoordige tijd?
A
Om verplichtingen uit te drukken.
B
aardig vinden, lusten, leuk vinden uit te drukken.
C
Om een handeling in het verleden aan te duiden.
D
Om een wens uit te drukken.

Slide 23 - Quiz

huiswerk voorzover in les niet af
- de opdrachten van Hoofdstuk 8 E. 18 tot en met 27,  maken online
(26 hoeft niet)
- slim stampen
- zelf flits kaartje maken van deze lastigste woorden

Dank jullie wel voor jullie aandacht


Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Diapositive