Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
VWO 2 - Woche 20 - Stunde 2
Slide 1 - Diapositive
Planung
VT2A/VI2A Toets Grammatik: 4e naamval
Wortschatz Aussehen üben
Kapitel 8: Aussehen
Grammatik A: Modalverben o.t.t.
Selbstständig arbeiten: Aufgabe 19 - 22
Hörfertigkeit: Do 20 mei
Ziele
Je kunt belangrijke woorden bij het thema 'Aussehen' actief gebruiken.
Je kunt de werkwoorden können, dürfen, müssen, wissen, sollen, wollen, mögen en möchten in de tegenwoordige tijd gebruiken
Slide 2 - Diapositive
Sleep de Duitse woorden naar de juiste kleuren.
gelb
blau
schwarz
grau
rot
grün
weiß
orange
pink
braun
Slide 3 - Question de remorquage
Slide 4 - Question ouverte
Slide 5 - Question ouverte
Slide 6 - Question ouverte
Slide 7 - Question ouverte
Slide 8 - Question ouverte
Slide 9 - Question ouverte
Was sind Modalverben?
Modalverben = modale werkwoorden
Gebruik je een modaal werkwoord in een zin, dan komt er meestal nog een heel werkwoord (infinitief) bij.
Een modaal werkwoord geeft een bepaalde houding ten opzichte van het andere werkwoordaan, zoals noodzakelijkheid, waarschijnlijkheid, mogelijkheid, wenselijkheid en het ontbreken van noodzakelijkheid dan wel verplichting. Bijvoorbeeld:
--> Wij kunnen een ijsje kopen.
--> Jullie mogen in de zee zwemmen
Slide 10 - Diapositive
die Modalverben: betekenis
dürfen (= mogen, toestemming hebben)
können (= kunnen)
mögen (= lusten, leuk vinden, houden van)
müssen (= moeten als noodzaak)
sollen (= moeten als wens van een ander, advies, bevel)
wollen (= willen)
wissen (= weten - geen modaal ww, maar net zo vervoegd)
möchten (= zou graag willen - geen modaal ww)
Slide 11 - Diapositive
Kenmerken Modalverben o.t.t.
Ze hebben bijna allemaal een klinkerwisseling in de enkelvoudsvormen (ich, du, er/sie/es).
De uitgangen zijn onregelmatig en wijken dus af in vergelijk met de zwakke werkwoorden. Bij alle Modalverben krijgen de ich/er, sie, es vorm geen uitgang.
Je moet de vormen (ich, du er/sie/es) goed uit je hoofd leren!
Slide 12 - Diapositive
GR
AMMAT
I
K
-
A
Slide 13 - Diapositive
dürfen
können
müssen
wissen
sollen
wollen
mögen
möchten
mogen (toestemming hebben)
kunnen
moeten (noodzaak, het kan niet anders)
weten
moeten (wil van ander)
willen
leuk vinden, lusten
willen (wens)
Slide 14 - Question de remorquage
Paragraf E - Grammatik
Gemeinsam: Aufgaben besprechen
Selbstständig machen:
Paragraf E: Aufgabe 19 t/m 22
Hulpmiddel: Grammatik A: gebruik het overzicht met de werkwoordsvormen!
Fertig? =
Verbessern: teruggezette opdrachten in Paragraf A, B, C
K8: Slim Stampen Paragraf B: Kies 2 & Invul 2
K8: Slim Stampen: Paragraf C: Hören
Slide 15 - Diapositive
Ziel erreicht?
Frau Bechinka, das ...... (können) Sie doch nicht machen.
A
kannen
B
können
C
konnen
D
könnt
Slide 16 - Quiz
De stamklinker het werkwoord müssen verandert in het enkelvoud ook.
Naar welke?
A
a
B
u
C
i
D
e
Slide 17 - Quiz
Ziel Erreicht?
(Wissen) ... du, wie spät es ist?
A
wisst
B
weißt
C
weißst
D
wissen
Slide 18 - Quiz
Ziel erreicht?
Wie lange ....... (dürfen) ihr bleiben?
A
darf
B
darft
C
dürft
D
dürftet
Slide 19 - Quiz
Nächste Stunde
Hörfertigkeit V2duD Teil 2 (Online und in der Schule)