Woorden 1.5 en start lezen 2.3 klas 3

Woorden 1.5 en start lezen 2.3 klas 3
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Woorden 1.5 en start lezen 2.3 klas 3

Slide 1 - Diapositive

Laat je huiswerk zien



opdracht 13 t/m 19 op blz 50-52 van paragraaf 1.5

Ga daarna naar: Lessonup.app



Slide 2 - Diapositive

Bedrijfsleider eetcafé.
Ben jij de ........ die wij zoeken

Slide 3 - Question ouverte

De horeca moet echt jouw ...... zijn.

Slide 4 - Question ouverte

Want we zoeken iemand die het erg vindt om .....................!

Slide 5 - Question ouverte

Als we je sollicitatie hebben ontvangen, kijken we over welke .......... je beschikt.

Slide 6 - Question ouverte

Natuurlijk kom je dan bij ons.........

Slide 7 - Question ouverte

kijken we aan het eind van het jaar of het ...... van onze zaak iets voor jou is.

Slide 8 - Question ouverte

13c: Welke zin heb je gemaakt met 'beroepsoefenaar'?

Slide 9 - Question ouverte

Opdracht 15
Er staat een bijzondere plant ...... deze foto.
A
in
B
over
C
op
D
van

Slide 10 - Quiz

Deze plant leeft ............ kleine insecten.
A
van
B
naast
C
door
D
over

Slide 11 - Quiz

Die zijn rijk ..... voedingsstoffen.
A
door
B
van
C
in
D
aan

Slide 12 - Quiz

En die zitten nu juist niet ..... de bodem.
A
aan
B
in
C
op
D
door

Slide 13 - Quiz

Hij behoort ...... de vleesetende planten.
A
bij
B
aan
C
tot
D
voor

Slide 14 - Quiz

Wij gaan graag ....... gebieden ...... mooie natuur.
A
in .... met
B
naar .... van
C
in .... van
D
naar .... met

Slide 15 - Quiz

Opdracht 16 a en b
Bron 4 en opdracht 17 bespreken we zonder lesson-up.

Slide 16 - Diapositive

We starten met paragraaf 2.3 Lezen
Blz. 97

Slide 17 - Diapositive

In deze paragraaf leer je:
  • informatieve teksten lezen
  • onderscheid maken tussen hoofd- en bijzaken
  • een eenvoudige tekst beknopt (=kort) samenvatten
  • de bedoeling van tekstgedeeltes en/of specifieke formuleringen duiden (=uitleggen)

Slide 18 - Diapositive

In welke zin staat een mening?
A
De meeste scholieren fietsen naar school.
B
Scooters zijn echt tricky in het verkeer.

Slide 19 - Quiz

Ben jij het met deze mening eens?

Slide 20 - Question ouverte

Lees tekst 1 op blz. 98 verkennend

Slide 21 - Diapositive

Wat is het onderwerp van deze tekst denk je?
A
De fietsergernissen van Nina, Ilse en Anne.
B
Het grootste Nederlands fietsonderzoek ooit.
C
Wat er volgens Nina, Ilse en Anne verbeterd kan worden voor fietsers.

Slide 22 - Quiz

FEITEN EN MENINGEN
Het is belangrijk om het onderscheid tussen een feit en een mening te kennen. 

Is het waar wat er staat of is het de mening van de schrijver?

Slide 23 - Diapositive

Een feit kun je controleren, bijvoorbeeld zien of meten.


Bijvoorbeeld:

Die toren is 20 meter hoog.
Die vrouw is 34 jaar oud.
Onze koning heet Willem Alexander.
Er is een feest in de stad.

Slide 24 - Diapositive

Een mening is wat iemand vindt. Een mening herken je soms aan woorden als ik vind, volgens mij, naar mijn mening.


Volgens mij hebben zij een mooi huis.
Naar mijn mening kunnen we hem beter ontslaan.
maar ook:
Het is vandaag een mooie dag.
Fatbikes zijn handig.

Slide 25 - Diapositive

Maak opdracht 3, 4 en 5 van Hoofdstuk 2, paragraaf 3
Online!

Klaar? 
Doe de woordtrainer van 1.5

Slide 26 - Diapositive