Week 2: verwijswoorden - ww spelling - leestekens

Welkom 


Binnen = beginnen 

Pak je boek en ga naar de juiste pagina. 
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

Cette leçon contient 22 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Welkom 


Binnen = beginnen 

Pak je boek en ga naar de juiste pagina. 

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Wat gaan we doen?
We gaan de komende weken aan de slag met Taalverzorging.
De volgende onderwerpen komen aan bod:

  • Verwijswoorden
  • Werkwoordspelling (tegenwoordige tijd - verleden tijd)
  • Leestekens 



Slide 3 - Diapositive

Leerdoelen 
De komende week werken we aan de volgende leerdoelen: 

  • Ik kan verwijswoorden op de goede manier gebruiken. 

  • Ik kan de persoonsvorm in de tegenwoordige- en verleden tijd correct spellen. 

  • Ik kan leestekens op de juiste manier gebruiken. 

Slide 4 - Diapositive

Verwijswoorden 

Slide 5 - Diapositive

Verwijswoorden
Een verwijswoord verwijst naar een ander woord, meestal een woord dat eerder of verderop in de tekst staat. 

Je verwijst met deze of die naar de-woorden.
voorbeeld: Deze wc is bezet, maar die daar is vrij. 

Je verwijst met dit of dat naar het-woorden
voorbeeld: Het boek dat ik lees is erg spannend. 

Je verwijst naar personen met de woorden: wie, van wie, over wie, aan wie. VB: De student van wie ik bijles had. 

Je verwijst naar zaken of dingen: waarmee, waarvan, waarover, waaraan, waarbij. VB: Dat is de bus waarmee ik naar huis ga

Slide 6 - Diapositive


Ben je klaar? Ga lezen of aan de slag met een ander vak. 
Aan de slag!
Aan de slag?
Aan de slag.
Wil je meer uitleg? Kom bij mij zitten.
overleggen op fluisterniveau
Wil je extra oefenen? 
Kom bij mij langs.

Slide 7 - Diapositive

Afsluiting
We werken aan het volgende leerdoel:

  • Ik kan verwijswoorden op de goede manier gebruiken. .


Slide 8 - Diapositive

Werkwoord spelling 

Slide 9 - Diapositive

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

Slide 10 - Diapositive

Persoonsvorm tegenwoordige tijd 


  • STAM (IK)
  • STAM + T (HIJ/ZIJ/U)
  • MEERVOUD : Hele werkwoord (WIJ/JULLIE)





Slide 11 - Diapositive

Oefenen persoonsvorm tt  

Noteer de persoonsvorm van de werkwoorden tussen haakjes in de tegenwoordige tijd.

  1. Het stand in Almere (bieden) veel mensen een recreatiemogelijkheid.

  2. (Worden) je later net als je broer metaalwerker in het bedrijf van je vader?

  3. Je (verbazen) je over de vele mogelijkheden na je opleiding. 

Slide 12 - Diapositive

Persoonsvorm verleden tijd 

Slide 13 - Diapositive

PV verleden tijd
Sterke werkwoorden 
lopen - liepen 
Blijven - bleven 
Schiet - schoot 

Zwakke werkwoorden 
Stam + de(n) of Stam + te (n)

2 manieren:
Maak het woord langer - hoor je een t of d? 
Toch hulp nodig? Gebruik ‘T X KoFSCHiP

Slide 14 - Diapositive

Oefenen persoonsvorm vt 
Noteer de persoonsvorm van de werkwoorden tussen haakjes in de verleden tijd. 
Let op zwakke- en sterke werkwoorden!


1. Het vliegtuig (landen) met hulp van verkeersleiders veilig op Schiphol.

2.. Met speciale codes (worden) de juiste route en hoogte doorgegeven. 

3. Een verkeersleider (melden) de juiste aanvliegroute aan de piloot.

Slide 15 - Diapositive


Ben je klaar? Ga lezen of aan de slag met een ander vak. 
Aan de slag!
Aan de slag?
Aan de slag.
Wil je meer uitleg? Kom bij mij zitten.
overleggen op fluisterniveau
Wil je extra oefenen? 
Kom bij mij langs.

Slide 16 - Diapositive

Afsluiting
We werken aan het volgende leerdoel:

  • Ik kan de persoonsvorm in de tegenwoordige- en verleden tijd correct spellen.


Slide 17 - Diapositive

Leestekens

Slide 18 - Diapositive

Leestekens
Komma
  • Tussen twee persoonsvormen
  • voor een voegwoord
  • voor en na een deel van een zin dat extra info geeft 
  • tussen de delen van een opsomming 


Dubbele punt
  • Voor een aankondiging 
  • Voor een citaat 
  • Als het tweede deel van een zin een verklaring of reden vormt van het eerste deel. Je kunt de dubbele punt ook vervangen door een komma + want. 

Slide 19 - Diapositive

Leestekens
Aanhalingstekens
  • Bij een citaat

Citaat in directe rede: je schrijft de woorden letterlijk over. 
Citaat in indirecte rede: je geeft iemand woorden niet letterlijk weer. Bij gedachten gebruik je geen aanhalingstekens. 

  • woorden die extra nadruk nodig hebben
  • Bij een zelfbedacht woord

Slide 20 - Diapositive


Ben je klaar? Ga lezen of aan de slag met een ander vak. 
Aan de slag!
Aan de slag?
Aan de slag.
Wil je meer uitleg? Kom bij mij zitten.
overleggen op fluisterniveau
Wil je extra oefenen? 
Kom bij mij langs.

Slide 21 - Diapositive

Afsluiting
We werken aan het volgende leerdoel:

  • Ik kan leestekens op de juiste manier gebruiken.


Slide 22 - Diapositive