25/8 H1 ws vergelijking

Beeldspraak - vergelijking
1 / 48
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 48 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Beeldspraak - vergelijking

Slide 1 - Diapositive

Planning
  • Kennismaking
  • Instructie/quiz
  • Werken 
  • Afsluiten

Slide 2 - Diapositive


Hoe was je vakantie?
0100

Slide 3 - Sondage

Hoe zit je er vandaag bij?
😒🙁😐🙂😃

Slide 4 - Sondage

Wat verwacht je van het vak
Nederlands in havo 2?

Slide 5 - Carte mentale

Leerdoelen
Aan het einde van deze les:
  • weet je wat figuurlijk taalgebruik is
  • weet je wat beeldspraak is
  • weet je wat een vergelijking is
  • kan je een vergelijking herkennen en gebruiken in een tekst

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Vidéo

De leeuw is de koning van de jungle.
A
object=De leeuw
B
object=de koning
C
beeld=de koning van de jungle
D
beeld=de koning

Slide 8 - Quiz

Wat wordt er met figuurlijk
taalgebruik bedoeld?

Slide 9 - Carte mentale

LETTERLIJK


- precies zoals het geschreven is

FIGUURLIJK


- bij wijze van spreken


- er wordt iets anders bedoeld dan er eigenlijk staat


- ookwel beeldspraak genoemd

Slide 10 - Diapositive

Helaas kwam er geen kip naar de gratis tennisles


LETTERLIJK

Er kwamen geen kippen naar de gratis tennisles



Helaas kwam er geen kip naar de gratis tennisles


FIGUURLIJK

Er kwam helemaal niemand naar de gratis tennisles

Slide 11 - Diapositive

Deze nieuwe plantensoort is overgewaaid uit Amerika.

Wat is de letterlijke betekenis?

Slide 12 - Question ouverte

Deze nieuwe plantensoort is overgewaaid uit Amerika.

Bij welk woord zoek je in het woordenboek naar
de figuurlijke betekenis?

Slide 13 - Question ouverte


'Deze nieuwe plantensoort is overgewaaid uit Amerika.'
Wat wordt er met deze zin bedoeld?

Slide 14 - Question ouverte

Wat is een vergelijking?

Slide 15 - Carte mentale

Vergelijking

                          
                                         Ik zit mij voor het vensterglas 
                                onnoemlijk te vervelen. 
                                              Ik wou dat ik twee hondjes was, 
                                             dan kon ik samen spelen.                                                            

Slide 16 - Diapositive

Beeldspraak
Een vergelijking is een vorm van beeldspraak. 
Je gebruikt het beeld om een mens, dier of ding te verduidelijken, om het meer kracht te geven.

Beeldspraak is altijd figuurlijk bedoeld.

Slide 17 - Diapositive

Vergelijking

Beeld en werkelijkheid
           
Hij is zo rood als een tomaat.




Slide 18 - Diapositive

Beeldspraak (figuurlijk taalgebruik): de vergelijking!
Bij een vergelijking gebruik je een beeld om eigenschappen van iets of iemand (het object) te benadrukken. 
Beeld en object staan naast elkaar.

Hoe groot een hond (object) is, bijvoorbeeld, 
kun je aangeven door hem te vergelijken 
met een kalf (beeld).

Slide 19 - Diapositive

Een vergelijking is een vorm van beeldspraak. Er wordt figuurlijke taal gebruikt. Wat is letterlijk en wat is figuurlijk?
A
beeld=letterlijk
B
beeld=figuurlijk
C
object=letterlijk
D
object=figuurlijk

Slide 20 - Quiz

Vergelijking-met-als
"Hij is zo trotst als een pauw."
"Als een een haas ging hij er vandoor."
"Ik heb je lief zoals je soms gelijk een gouden zomerdag bent." 
 (dichtregel uit het gedicht Ja van dichter K.Schippers)
  • Het object en beeld worden beide benoemd.
  • Het object en beeld kunnen beide als eerste genoemd worden.
  • Het object en beeld worden aan elkaar verbonden.
  • Die verbinding wordt gedaan met worden als:  als, zoals, gelijk, zo … als, lijkt wel, is net, een … van een …. 

Slide 21 - Diapositive

Vergelijking-zonder-als
"Ik voel me een kind in een snoepwinkel."
" Zij heeft een hart van goud."
- Het object  en beeld worden beide genoemd 
- Het object en beeld worden niet met een woord aan elkaar verrbonden -- > er is dus geen verbindingswoord.

Slide 22 - Diapositive

Vergelijking met van
Bij een vergelijking met van wordt het woordje 'van' gebruikt om het beeld met het object te verbinden:

Wat een kast    van    een huis!
         (beeld)                    (object)
Bij deze vorm van vergelijkingen staat het beeld vóór het object.

Slide 23 - Diapositive

Vergelijking met een kww
Bij deze soort vergelijking wordt het object door middel van een koppelwerkwoord (kww) aan het beeld verbonden:

Jouw kamer         is               een zwijnenstal!
(object)              (kww                 (beeld)

kww: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Vidéo

Peter lachte als een boer met kiespijn.
A
object=Peter lachte
B
object=een boer met kiespijn
C
beeld=Peter lachte
D
beeld=een boer met kiespijn

Slide 26 - Quiz


Samen door één deur.
A
altijd, onvoorwaardelijk
B
goed met elkaar overweg kunnen
C
is het gedaan, is het zover gekomen
D
maken van niets een groot probleem

Slide 27 - Quiz


Door dik en dun.
A
altijd, onvoorwaardelijk
B
met een slecht humeur de dag beginnen
C
is het gedaan, is het zover gekomen
D
maken van niets een groot probleem

Slide 28 - Quiz

Werk voor de deze les + huiswerk: Alvast aan het werk? 
  • je begrijpt de lesstof/theorie voldoende (je kunt het groene theorieblok uit je boek gebruiken als ondersteuning) 
  • je werkt in stilte en je mag niet praten of overleggen en geen vragen stellen
  • je bent echt aan het werk!
Klaar = in stilte lezen of werken aan een ander vak

Blz. 24/27, opdracht 1 en 6
+ nakijken en verbeteren met een andere kleur!
Wat na de les van morgen niet af is = huiswerk voor maandag
Stel de volgende les vragen over fouten die je niet begreep!

Slide 29 - Diapositive

Helaas kwam er geen kip naar de gratis tennisles


LETTERLIJK

Er kwamen geen kippen naar de gratis tennisles



Helaas kwam er geen kip naar de gratis tennisles


FIGUURLIJK

Er kwam helemaal niemand naar de gratis tennisles

Slide 30 - Diapositive

De conciërge trekt aan de bel.

Wat is de letterlijke betekenis?

Slide 31 - Question ouverte

De conciërge trekt aan de bel.

Bij welk woord zoek je in het woordenboek naar
de figuurlijke betekenis?

Slide 32 - Question ouverte

'De conciërge trekt aan de bel.'

Wat wordt er met deze zin bedoeld?

Slide 33 - Question ouverte

Beeldspraak (figuurlijk taalgebruik): de vergelijking!
Bij een vergelijking gebruik je een beeld om eigenschappen van iets of iemand (het object) te benadrukken. 
Beeld en object staan naast elkaar.

Hoe groot een hond (object) is, bijvoorbeeld, 
kun je aangeven door hem te vergelijken 
met een kalf (beeld).

Slide 34 - Diapositive

Vergelijking-met-als
"Hij is zo trotst als een pauw."
"Als een een haas ging hij er vandoor."
"Ik heb je lief zoals je soms gelijk een gouden zomerdag bent." 
 (dichtregel uit het gedicht Ja van dichter K.Schippers)
  • Het object en beeld worden beide benoemd.
  • Het object en beeld kunnen beide als eerste genoemd worden.
  • Het object en beeld worden aan elkaar verbonden.
  • Die verbinding wordt gedaan met worden als:  als, zoals, gelijk, zo … als, lijkt wel, is net, een … van een …. 

Slide 35 - Diapositive

Vergelijking-zonder-als
"Ik voel me een kind in een snoepwinkel."
" Zij heeft een hart van goud."
- Het object  en beeld worden beide genoemd 
- Het object en beeld worden niet met een woord aan elkaar verrbonden -- > er is dus geen verbindingswoord.

Slide 36 - Diapositive

Vergelijking met van
Bij een vergelijking met van wordt het woordje 'van' gebruikt om het beeld met het object te verbinden:

Wat een kast    van    een huis!
         (beeld)                    (object)
Bij deze vorm van vergelijkingen staat het beeld vóór het object.

Slide 37 - Diapositive

Vergelijking met een kww
Bij deze soort vergelijking wordt het object door middel van een koppelwerkwoord (kww) aan het beeld verbonden:

Jouw kamer         is               een zwijnenstal!
(object)              (kww                 (beeld)

kww: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen

Slide 38 - Diapositive

Voorbeelden van vergelijkingen:   
  • Die man lijkt wel een beer!
  • Lachen als een boer die kiespijn heeft. 
  • Hij ging er als een haas vandoor. 
  • Je kamer lijkt wel een slagveld.   
  • Wat een schat van een kind hebben jullie toch!  
  • De zon schijnt alsof we in Frankrijk op vakantie zijn.

Slide 39 - Diapositive

Jij bent mijn rots in de branding.
A
object=Jij
B
beeld=rots in de branding
C
object=rots in de branding
D
beeld=Jij

Slide 40 - Quiz


Met het verkeerde been uit bed stappen.
A
uit je hoofd weten
B
in een slechte bui zijn
C
is het gedaan, is het zover gekomen
D
maken van niets een groot probleem

Slide 41 - Quiz


Van een mug een olifant maken.
A
iemand respecteren hoe hij is
B
doen alsof je van niets weet
C
is het gedaan, is het zover gekomen
D
maken van niets een groot probleem

Slide 42 - Quiz

Werk voor deze les en de volgende les + huiswerk voor maandag

Blz. 24/27, opdracht 1 t/m 6
+ nakijken en verbeteren met een andere kleur!

Wat na de les van morgen niet af is = huiswerk voor  maandag
Stel de volgende les vragen over fouten die je niet begreep!
timer
15:00

Slide 43 - Diapositive

Leerdoelen
Aan het einde van deze les:
  • weet je wat figuurlijk taalgebruik is
  • weet je wat beeldspraak is
  • weet je wat een vergelijking is
  • kan je een vergelijking herkennen en gebruiken in een tekst

Slide 44 - Diapositive

Ik weet wat figuurlijk taalgebruik is.
😒🙁😐🙂😃

Slide 45 - Sondage

Ik weet wat er bedoeld wordt met beeldspraak en vergelijking en ik kan
een vergelijking herkennen en gebruiken in een tekst.
😒🙁😐🙂😃

Slide 46 - Sondage

Reflectie:
Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
Wat kan nog iets beter?

Slide 47 - Question ouverte

Feedback
Wat vond je fijn/goed aan deze les?
Wat zou je liever anders willen zien?

Slide 48 - Question ouverte