Administratie herhaling H3 + H4

Administratie herhaling H3 + H4
3BBL
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
Economie & OndernemenMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

Cette leçon contient 22 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Administratie herhaling H3 + H4
3BBL

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Inventaris
Een inventaris is een lijst  van voorwerpen die nodig zijn om je bedrijf te kunnen runnen.

Slide 3 - Diapositive

Boekstukken verwerken
In een dagboek worden boekingsstukken van hetzelfde soort verwerkt. We kennen deze 5 dagboeken:

  1. Kasboek, voor de kasstukken 
  2. Bankboek, voor de bankstukken 
  3. Inkoopboek, voor de inkoopfacturen 
  4. Verkoopboek, voor de verkoopfacturen
  5. Diverse postenboek, voor de diverse posten.

-> dus alle financiële veranderingen binnen een bedrijf worden genoteerd en bijgehouden.


Slide 4 - Diapositive

Boekingsnummer (uniek)
  • K = kasstukken
  • B = Bankstukken
  • IF = inkoopfactuur
  • VF = verkoopfactuur
  • DP = diverse posten

Slide 5 - Diapositive

Nummer boekingsstukken
Op 1 juni komt er bankstuk binnen bij de 
administratie. Deze krijgt het nummer
K2. Op 2 juni komt het bankstuk wat je 
hiernaast ziet. Deze krijg dat het nummer
K3. En zo loopt het continu op.

Slide 6 - Diapositive

Schulden (eigen vermogen)
Het geld dat de eigenaar van een bedrijf investeert in het bedrijf noemen we het eigen vermogen. Dit is feitelijk een schuld van het bedrijf aan de eigenaar.

Slide 7 - Diapositive

Belasting
In Nederland moet je belastingen betalen als je een bedrijf hebt.

1. Omzetbelasting
2. Inkomstenbelasting

Slide 8 - Diapositive

Factuur = krijg je voor bestelde artikelen
Een factuur is een formulier 
waarop je kunt zien wat je moet 
betalen voor de artikelen of de 
diensten die je van een bedrijf 
hebt ontvangen. 

Slide 9 - Diapositive

BTW = belasting toegevoegde waarde
Te betalen BTW = BTW die een bedrijf binnen krijgt.
BTW te vorderen = je mag BTW terugvragen bij de overheid.

Voorbeeld
Rick vult de belastingaangifte van richy.com in. Op de grootboekrekening
Te betalen btw staat in totaal € 30.000. Op de grootboekrekening Te vorderen btw staat in totaal € 20.000. Hoeveel btw moet richy.com afdragen aan de overheid?

30.000 - 20.000 = €10.000

Slide 10 - Diapositive

Gemiddelde uitrekenen
FORMULE gemiddelde
Totaal : aantal = het gemiddelde
voorbeeld:
je haalt een 7, een 5, en een 9 voor economie
je gemiddelde is dan : totaal (7+5+9) delen door aantal (3)
21 :  3 = 7
7 is het gemiddelde!! 

Slide 11 - Diapositive

Omzet berekenen
  • De Hema verkoopt 500 tompoucen voor € 2 per stuk. 
  • De afzet = het aantal verkochte tompoucen = 500
  • De verkoopprijs = € 2,00
  • De omzet = de afzet x de verkoopprijs = 500 x € 2,00 = €1.000

Slide 12 - Diapositive

Prijs omrekenen naar prijs per standaard gewicht
De prijs van een potje Nutella van 630 gram is bij de Albert Heijn  €5,29. Een potje van 400 gram is €3,35. 
Welk potje is goedkoper?

  1. 630 gram = €5,29
  2. 400 gram = 3,35 : 400 x 630 = €5,28

Slide 13 - Diapositive

4.2 Tabellen
Enkelvoudige tabel                                  Samengestelde tabel

Slide 14 - Diapositive

4.2 Grafieken
Cirkeldiagram

Slide 15 - Diapositive

Staafdiagram

Slide 16 - Diapositive

Lijndiagram

Slide 17 - Diapositive

4.3 Kostprijs berekenen met de enkelvoudige opslagmethode
Kostprijs = de kosten die het maken van het artikel met zich meebrengt.
  1. Directe kosten = deze hebben rechtstreeks met de artikelen te maken. Zoals grondstoffen, de kosten van de machine en de loonkosten.
  2. Indirecte kosten = Deze hebben te maken met het hele bedrijf en dus niet met bepaalde artikelen. Zoals verwarmingskosten, salarissen van administratieve personeel en hulpstoffen zoals gas, elektriciteit.

--> Al deze kosten neemt een fabriek mee in het bepalen van de kostprijs. Dit kun je doen met de enkelvoudige opslagmethode.

Slide 18 - Diapositive

bereken het opslagpercentage:
de indirecte kosten zijn € 25.000
de directe kosten zijn € 75.000

Gebruik de formule:
indirecte kosten   x 100  = 
directe kosten

Slide 19 - Diapositive

Voorbeeld kostprijs berekenen
Het opslagpercentage van de productie van een auto is 10%.

De directe kosten zijn € 15.000 voor de productie van deze auto.
Hoe hoog is de kostprijs op dit moment?

€15.000 : 100 x 110 = €16.500

Slide 20 - Diapositive

Vast percentage van de aanschafwaarde afschrijven

Slide 21 - Diapositive

Indexcijfers
Bereken het indexcijfer van 2020.

Jaar
Bedrag
Indexcijfer
2018
€ 20.460,00
100
2019
€ 20.869,20
102
2020
€ 22.096,80

Slide 22 - Diapositive