§ 4.2 Wat levert het op?


§ 4.2 Wat levert het op?
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon


§ 4.2 Wat levert het op?

Slide 1 - Diapositive

Les planning
Lesdoelen
Terug kijken op de vorige les
Uitleg + interactieve vragen
Hebben we de lesdoelen behaald?
Aan de slag

Slide 2 - Diapositive

Lesdoelen
In deze les leer je:
  • Hoe je ondernemer wordt
  • Welke productiefactoren er zijn
  • Waarom investeren nodig is
  • Wat concurrenten zijn
  • Hoe je winst of verlies berekent

Slide 3 - Diapositive

Wat betekent produceren?

Slide 4 - Question ouverte

Wat doet het laatste bedrijf in de bedrijfskolom?

Slide 5 - Question ouverte

Wat is toegevoegde waarde?

Slide 6 - Question ouverte

Noem 3 voorbeelden van productiekosten

Slide 7 - Question ouverte

Wat is de formule van de kostprijs per product berekenen?

Slide 8 - Question ouverte

Noem de 3 productiesectoren

Slide 9 - Question ouverte

Uitleg (theorie)
§ 4.2 Wat levert het op?

Slide 10 - Diapositive

Ondernemer
Een ondernemer is iemand die met een eigen bedrijf zijn inkomen verdient.
Sommige ondernemers werken in hun eentje. Anderen hebben personeel in dienst.

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Vidéo

Productiefactoren
  • Kapitaal
  • Arbeid
  • Natuur
  • Ondernemerschap
Kapitaal:
alle kapitaalgoederen waarin je geld investeert en die je langere tijd bij de productie gebruikt, zoals machines, gebouwen en voertuigen.
Arbeid:
de lichamelijke en geestelijke inspanningen die de mensen bij de productie leveren
Natuur:
Alles wat de natuur levert. Bijvoorbeeld de grond zelf, grondstoffen, aardolie en aardgas
Ondernemerschap:
de activiteiten van de ondernemer, die het productieproces organiseert en leidt.

Slide 13 - Diapositive

Vergoeding voor de productiefactoren
Kapitaal
Arbeid
Natuur
Ondernemerschap
huur, rente
loon
pacht
winst

Slide 14 - Diapositive

Investeren
Het kopen van nieuwe kapitaalgoederen heet investeren.
Een ondernemer investeert om meer, beter of goedkoper te kunnen produceren.

Slide 15 - Diapositive

Concurrenten
Er zijn meer bedrijven die dezelfde soort producten maken of dezelfde diensten leveren. Die bedrijven zijn elkaars concurrenten.

Slide 16 - Diapositive

Winst of verlies?
Als ondernemer ontvang je geld door goederen of diensten te verkopen. Dat is je opbrengst. Dat geld gebruik je om alle kosten te betalen. Wat overblijft is de winst.
Soms zijn de kosten meer dan de opbrengsten. Dan heb je verlies.
Als een bedrijf lange tijd verlies lijdt en de schulden niet meer kan betalen, gaat het failliet.

Slide 17 - Diapositive

Rekenen
§ 4.2 Wat levert het op?

Slide 18 - Diapositive

Winst berekenen
Winst = opbrengsten – kosten

Voorbeeld
Sem heeft voor € 275 aan frisdrank verkocht. De kosten waren in totaal € 165. Zijn winst is:
€ 275 – € 165 = € 110

Slide 19 - Diapositive

Als Gijs aan het eind van de avond de kassa van zijn restaurant opmaakt, blijkt de opbrengst € 4.300 te zijn. De kosten bedroegen diezelfde avond € 2.440.

Slide 20 - Question ouverte

Wat hebben we geleerd?

Slide 21 - Diapositive

Ik weet welke productiefactoren er zijn
Ja
Nee
Ik wil hier meer over weten

Slide 22 - Sondage

Ik weet waarom investeren nodig is

Ja
Nee
Ik wil hier meer over weten

Slide 23 - Sondage

Ik weet wat concurrenten zijn

Ja
Nee
Ik wil hier meer over weten

Slide 24 - Sondage

Ik weet hoe je winst of verlies berekent
Ja
Nee
Ik wil hier meer over weten

Slide 25 - Sondage

Aan de slag!
Opgaven van 4.2 maken.

Slide 26 - Diapositive

Extra uitleg

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Vidéo

Slide 29 - Vidéo