Ontdek de verschillende soorten bijzinnen in het Latijnse voegwoord cum

Het Latijnse voegwoord cum
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
Latijn en GrieksSecundair onderwijs

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Het Latijnse voegwoord cum

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Leerdoelen van de les
Aan het einde van de les kunnen de leerlingen het Latijnse voegwoord cum vertalen, verschillende soorten bijzinnen die het voegwoord inleidt herkennen en benoemen, de Latijnse benamingen cum causale, cum historicum, cum concessivum en cum temporale kennen en weten welke wijs van het werkwoord erbij gebruikt wordt.

Slide 2 - Diapositive

Toon het leerdoel aan het begin van de les om de leerlingen te helpen focussen op wat ze aan het eind van de les zullen leren.
Wat weet je al over het Latijnse voegwoord cum?

Slide 3 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een voegwoord?
A
Een voegwoord is een woord dat twee zinnen of woordgroepen met elkaar verbindt.
B
Een voegwoord is een woord dat alleen aan het begin van de zin kan staan.
C
Een voegwoord is een woord dat in elke zin voorkomt.
D
Een voegwoord is een woord dat de betekenis van een woord verandert.

Slide 4 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een bijzin?
A
Een bijzin is een zin die op zichzelf kan staan.
B
Een bijzin is een zin die een hoofdzin herhaalt.
C
Een bijzin is een zin die afhankelijk is van een hoofdzin.
D
Een bijzin is een zin die altijd korter is dan een hoofdzin.

Slide 5 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Cum temporale
Cum temporale geeft enkel een tijd weer. 
Het werkwoord in de bijzin staat in de indicatief.

[Cum Hannibal ad Alpēs pervēnit], nova nix ceciderat. 
[Toen Hannibal bij de Alpen aankwam], was er verse sneeuw gevallen.

Slide 6 - Diapositive

Leg uit wat cum temporale is en geef enkele voorbeelden. Laat de leerlingen enkele oefeningen maken om hun begrip te testen.
Cum historicum
Cum historicum geeft een tijd en een omstandigheid weer. 
Het werkwoord in de bijzin staat in de conjunctief.

Hannibal, [cum Alpēs trānsīret], multōs mīlitēs āmīsit.
[Toen Hannibal de Alpen overstak], verloor hij veel soldaten

Slide 7 - Diapositive

Leg uit wat cum historicum is en geef enkele voorbeelden. Laat de leerlingen enkele oefeningen maken om hun begrip te testen.
Cum causale
Cum causale wordt gebruikt om een reden of oorzaak uit te drukken. Het werkwoord in de bijzin staat in de conjunctief.

Hannibal, [cum Rōmānōs vīcisset], contentus erat.
[Omdat Hannibal de Romeinen verslagen had], was hij tevreden

Slide 8 - Diapositive

Leg uit wat cum causale is en geef enkele voorbeelden. Laat de leerlingen enkele oefeningen maken om hun begrip te testen.
Cum concessivum
Cum concessivum wordt gebruikt toegeving uit te drukken. 
Het werkwoord in de bijzin staat in de conjunctief.
In de hoofdzin staat meestal een signaalwoord 'tamen'.

[Cum cēterī Hannibalī grātulārentur], Maharbal tamen nihil dīxit.[Hoewel de anderen Hannibal gelukwensten], zei Maharbal toch niets.

Slide 9 - Diapositive

Leg uit wat cum concessivum is en geef enkele voorbeelden. Laat de leerlingen enkele oefeningen maken om hun begrip te testen.
In welke modus staat het werkwoord in de bijzin bij cum concessivum?
A
De infinitief
B
De imperatief
C
De indicatief
D
De conjunctief

Slide 10 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welk signaalwoord wordt meestal gebruikt bij cum concessivum?
A
Sicut
B
Quod
C
Ergo
D
Tamen

Slide 11 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat wordt uitgedrukt met cum causale?
A
Een reden of oorzaak
B
Een omstandigheid
C
Een toegeving
D
Een tijd

Slide 12 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

In welke modus staat het werkwoord in de bijzin bij cum historicum?
A
De imperatief
B
De indicatief
C
De infinitief
D
De conjunctief

Slide 13 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat drukt cum temporale uit?
A
Een omstandigheid
B
Een toegeving
C
Een reden
D
Een tijd

Slide 14 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wie heeft nog een vraag?

Slide 15 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 16 - Question ouverte

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 17 - Question ouverte

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 18 - Question ouverte

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.