Les 5 - V4sptl1 - lugar de la fiesta - ser, estar, hay

Vas a ver un vídeo sobre una fiesta


Contesta a las preguntas en holandés en la hoja de la profe
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Vas a ver un vídeo sobre una fiesta


Contesta a las preguntas en holandés en la hoja de la profe

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

Un vídeo sobre una fiesta
Compara tus respuestas con tu compañero/a.


timer
1:30

Slide 3 - Diapositive

La clase de español V4
Escribir la segunda parte de tu presentación
Saber usar ser, estar y hay correctamente
Abre el portátil y introduce el código/pin

Slide 4 - Diapositive

La clase anterior - habla con tu compañero en hoalndés.
  1. ¿Con quién vas a hacer la presentación?
  2. ¿Qué fiesta vais a presentar?
  3. ¿Dónde se celebra vuestra fiesta?
  4. ¿Qué se celebra en la fiesta?
  5. ¿Cuándo se celebra la fiesta?
  6. Waarom waren jullie bij het feest? (In het Nederlands)

timer
2:00

Slide 5 - Diapositive

Los deberes para hoy

Slide 6 - Diapositive

Repaso de los deberes
Hay/ser/estar
Perfecto
vocabulario pag. 52 esp-hol/hol-esp
timer
6:00

Slide 7 - Diapositive

¿SER o ESTAR o HAY?
Habla con tu compañero/a de clase sobre las diferencias entre ser/estar/hay.
Wanneer gebruik je welke zijn? Zijn er regels, welke?
En wat zijn de vervoegingen van alle drie de werkwoorden?
timer
2:00

Slide 8 - Diapositive

Usa ahora tu portátil y entra en lessonup.

Slide 9 - Diapositive

SER
ESTAR
Valencia is een mooie stad
Madrid is de hoofdstad van Spanje
Sevilla ligt in het zuiden van Spanje
Barcelona is een havenstad
Spanje ligt in het zuiden van Europa
Het eten is heerlijk

Slide 10 - Question de remorquage


Valencia . . . . . al sur de Barcelona.
A
hay
B
está
C
es

Slide 11 - Quiz


Buñol . . . . . un pueblo.
A
hay
B
está
C
es

Slide 12 - Quiz

En Barcelona siempre . . . . muchos turistas
A
hay
B
está
C
es

Slide 13 - Quiz

Sevilla . . . . en el sur de España
A
hay
B
está
C
es

Slide 14 - Quiz

. . . . muchas bicicletas en Holanda.
A
hay
B
está
C
es

Slide 15 - Quiz


La Tomatina ........ una fiesta muy divertida
A
hay
B
es
C
está
D
eres

Slide 16 - Quiz

Un poco de gramática - mejorar texto
Toekomende tijd
Wij gaan een feest presenteren. (ir a + infinitivo)

Datum noemen
La fiesta se celebra el 15 de septiembre

Voorzetsels van plaats
in of op = en             naar = a




Slide 17 - Diapositive

Wanneer heb je een goede intro geschreven?
Slide 1
  1. Als je de klas welkom heet en je zelf hebt voorgesteld (naam, leeftijd)
  2. Vertel in welke klas jullie zitten (met het juiste Spaansewerkwoord ''zijn'')
  3. Als je verteld hebt welk feest jullie gaan presenteren (ir a + infinitivo)
  4. Als je verteld hebt waar én wanneer dit feest wordt gevierd.
  5. Als je verteld hebt wat er wordt gevierd, of waarom het wordt gevierd.
  6. Als je hebt uitgelegd waarom jullie op dat feest waren.
  7. Als je het woord la fiesta hebt afgewisseld met de naam van het feest.
SE CELEBRA = WORDT GEVIERD

Slide 18 - Diapositive

Slide 2: El lugar de la fiesta - deberes
En holandés
Waar wordt het feest gevierd?
Waar ligt dit? 
Leg uit op de kaart en vertel hoe het ligt ten opzichte van andere plekken.
Noem 1 belangrijke bezienswaardigheid in die stad, dorp of op die plek
Vertel wat die bezienwaardigheid is (kerk, gebouw, monument etc)
Geef een beschrijving van deze bezienswaardigheid
Met wie waren jullie daar?


Slide 19 - Diapositive

2a parte - el lugar
¿Qué gramática necesitas para describir un lugar?

Slide 20 - Diapositive

El lugar de la fiesta

estar:  dónde está -> waar en ten opzichte waarvan het ligt
ser: cómo es -> groot, klein, mooi, lelijk
hay: qué hay -> wat is er allemaal?

Slide 21 - Diapositive

Slide 2: ¿Dónde se celebra la fiesta?
Waar wordt het feest gevierd?
Waar ligt dit?
Leg uit op de kaart en vertel hoe het ligt ten opzichte van andere plekken.
Noem 1 belangrijke bezienswaardigheid in die stad, dorp of op die plek
Vertel wat die bezienwaardigheid is (kerk, gebouw, monument etc)
Geef een beschrijving van deze bezienswaardigheid
Met wie waren jullie daar?


in het noorden = 
en el norte
ten noorden van = 
al norte de
timer
10:00
estar: dónde está -> waar en ten opzichte waarvan het ligt
ser: cómo es -> groot, klein, mooi, lelijk
hay: qué hay -> wat is er allemaal?

Slide 22 - Diapositive

Practicar a presentar

Cuando la profe dice tu nombre . . . . 

De rest van de klas luistert heel goed en geeft daarna feedback op gebruik van ser, hay en estar


Slide 23 - Diapositive

La evaluación
Levántate si ....
 . . . has  estudiado bien el vocabulario para hoy
. . .  entiendes cómo se forma el perfecto
. . . si conoces cómo se forman los verbos irregulares del perfecto
. . . entiendes la diferencia entre SER, ESTAR y HAY

Slide 24 - Diapositive

1. Wat ik al goed kan is ...
2. Wat ik vandaag nieuw heb geleerd is ...
3. Wat ik nog moeilijk vind is ...

Slide 25 - Question ouverte

Los deberes para el miércoles
Ver un vídeo sobre el imperfecto
Estudiar las formas del imperfecto regular (zie bijlage)
Escribir en holandés sobre la ropa de la fiesta
Wat droegen de Spanjaarden tijdens het feest? Schrijf hier uitgebreid over (stof, kleuren, printjes)
Zagen ze er mooi uit?
Was het traditionele kleding?
Wat droegen de kinderen, iets anders? (uitgebreid vertellen)
Waarom droegen ze die kleren?
Wat droegen jullie? (uitgebreid vertellen)

Slide 26 - Diapositive