40min - 2G - H3 - P2 Industrie (1)

Welkom!

1. Kom rustig binnen

2. Ga zitten op een plek. Te druk? Dan krijg je een andere!

3. Pak je spullen: boeken, schrijfspullen en een dichte laptop

4. Wacht rustig tot de les begint...


1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Welkom!

1. Kom rustig binnen

2. Ga zitten op een plek. Te druk? Dan krijg je een andere!

3. Pak je spullen: boeken, schrijfspullen en een dichte laptop

4. Wacht rustig tot de les begint...


Slide 1 - Diapositive

Planning:
Afronden P2: Ruimte in de landbouw

Start P3: Ruimte in de industrie

Video

Maakwerk

Afsluiting

Slide 2 - Diapositive

Leerdoelen P2:

Je kunt vormen van zware en lichten industrie beschrijven.


Je kunt vier vestigingsfactoren voor de industrie beschrijven.

Slide 3 - Diapositive

Terugblik

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Wat is industrie?
  • Voor 1760 was alle industrie in kleine werkplaatsen en werkten men met hun handen.

  • In 1760 wordt de stoommachine uitgevonden, vanaf nu steeds meer industrie (met machines).

  • Industrie verwerkt grondstoffen tot producten. Er zijn twee vormen industrie.

Slide 6 - Diapositive

Vorm 1: Zware industrie
Zware industrie verwerkt grote hoeveelheden grondstoffen. 

Hier worden vaak half afgewerkte producten gemaakt: halffabricaten

Voorbeelden: kunststofindustrie, staalindustrie, mijnbouw en machinefabrieken.

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Vorm 2: Lichte industrie
De lichte industrie verwerkt halffabricaten tot kant-en-klare producten.

Betreft dus alle fabrieken waar een volledig product gemaakt wordt.

Voorbeelden: electronicafabrieken en kledingfabrieken.

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Waar wil je industrie?
  • Industrieën vestigen zich niet zomaar ergens. De redenen waarom je je ergens moet vestigen, heten vestigingsfactoren.

  • Er zijn er veel, maar je moet er vier kennen uit de stof

Slide 11 - Diapositive

Factor 1: Afzetmarkt
Afzetmarkt: de markt waarop een product verkocht wordt

Met markt worden hier alle mogelijke klanten bedoeld

Hoe dichter bij je afzetmarkt, hoe minder transportkosten.

Slide 12 - Diapositive

Factor 2: Arbeidsmarkt


Arbeidsmarkt: de combinatie van de vraag naar werknemers en de vraag naar werkgevers.

De vraag naar werknemers bepalen de bedrijven. 

Meer en beter aanbod is een reden om ergens te vestigen.

Slide 13 - Diapositive

Factor 3: Grondstoffen

Industrie heeft grondstoffen nodig.
 
Hoe dichter bij de grondstoffen, hoe beter

Voorbeeld: staalfabrieken vaak dichtbij mijnbouw.

Slide 14 - Diapositive

Factor 4: Infrastructuur
Infrastructuur: alle voorzieningen die nodig zijn voor het verplaatsen van mensen, goederen of informatie

Voorbeelden: wegen, waterwege, spoorlijnen, luchthavens, elektriciteitskabels en WIFI

Slide 15 - Diapositive

Maakwerk
Hoe: Via de online methode

Hoelang: 10 min

Wat:  Opdrachten H3 P3: 1 tot en met 10

Klaar?: Lees ¨Van centrum naar (semi)periferie¨, schrijf in een document op je schrift op wat de kenmerken van een centrumland en van een periferieland zijn. 






Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Vidéo

Einde les
Leerlingen die nog toetsen/so´s moeten inhalen, blijven even zitten!

Check magister voor huiswerk!

Blijf op je plek zitten, hou het volume laag en wacht tot de bel gaat!

Slide 18 - Diapositive

Wat is irrigatie?
A
Opbrengst per hectare of dier verhogen
B
Bevloeien van landbouwgrond met water
C
Focussen op één product of landbouwstijl
D
Werk van mensen laten overnemen door machines

Slide 19 - Quiz

Wat is GEEN gevolg van intensivering
A
Mensen verhuizen naar het de stad
B
Meer gebruik van mest
C
De beroeps of industriesector gaat groeien
D
Bestrijdingsmiddelen bevuilen de bodem

Slide 20 - Quiz

Wat zijn voordelen van specialisatie?
A
Veel verschillende producten kunnen opbrengen
B
Arme landen hebben hierdoor voordeel
C
Het kan de boer extra goed voeden
D
Sneller werken en geld besparen

Slide 21 - Quiz

Wat bedoel ik met een periferieland?
A
Een arm land die nog aan het ontwikkelen is
B
Een rijk land waar alle voorzieningen ontwikkeld zijn
C
Een land die niet echt arm is, maar ook niet heel rijk
D
Alle landen die buiten Europa liggen

Slide 22 - Quiz