21.11 en 21.12 allergie en auto-immuunziekten

allergie
1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

allergie

Slide 1 - Diapositive

Doel
Je kunt allergische- en auto-immuunreacties beschrijven en de overeenkomsten en verschillen met de normale werking van hetimmuunsysteem beschrijven.

Slide 2 - Diapositive

allergie

Slide 3 - Carte mentale

Allergie
-Allergeen
-B-cel
-IgE antistoffen
-mestcel
-histamine


Slide 4 - Diapositive

Verklaar dat bij herhaald contact met een allergeen sensibilisatie optreed (iedere volgende reactie is sneller en heftiger)

Slide 5 - Question ouverte

Kennelijk is het hechten aan mestcellen een werkingsmechanisme van antistoffen. Welke 3 andere mechanismen ken je?

Slide 6 - Question ouverte

histamine ben je eerder tegen gekomen. Was dit bij de specifieke of aspecifieke afweer? Waar zorgde histamine voor? Welke symptomen van een allergische reactie kun je daarmee verklaren?

Slide 7 - Question ouverte

allergietest

Slide 8 - Diapositive

welk van de drie testmethoden uit de vorige les is het meest geschikt om igE-antistoffen aan te tonen in bloedplasma? Beschrijf de werking van deze test.

Slide 9 - Question ouverte

Auto-immuun
Je afweersysteem vernietigt gezonde zellen

Slide 10 - Diapositive

Bij een auto-immuunziekte kan het zijn dat bepaalde afweercellen gezonde lichaamscellen doden. Normaal doen deze cellen dit alleen met beschadigde/geïnfecteerde/tumorcellen. Het gaat hier om:
A
Cytotoxische T-cellen
B
B-lymfocyten
C
Macrofagen
D
NK-cellen

Slide 11 - Quiz

Mensen die op jonger leeftijd een lagere expressie van het insuline-gen hebben in de thymus hebben een hogere kans om diabetes type I te ontwikkelen. Verklaar dit.

Slide 12 - Question ouverte

Huiswerk
Vragen bij 21.11 en 21.12
vragen stellen/oefenen in KWT?
Bijles?
Eerdere hoofdstukken?

Slide 13 - Diapositive

werkt vaccineren echt?
extra doel: 
je kunt een goede wetenschappelijk onderzoeksvraag opstellen

je kunt een proefopzet bedenken om deze vraag te beantwoorden


Slide 14 - Diapositive

onderzoeksvraag

wat is het effect van [onafh variabele]

op [afhankelijke variabele]

bij/van [groep organismen]

Slide 15 - Diapositive

onderzoeksvraag
voorbeeld:

wat is het effect van [temperatuur]

op [groeisnelheid]

van [een populatie melkzuurbacteriën] ?

Slide 16 - Diapositive

Zet de vraag: "werkt vaccineren echt?" om naar een goede onderzoeksvraag

Slide 17 - Question ouverte

onderzoeksopzet
  1. experimentele groep en een controle groep beschrijven
  2. beschrijf welke factor verschilt. Overige factoren gelijk
  3. Wat ga je meten? Hoe trek je je conclusie?



Slide 18 - Diapositive

onderzoeksopzet
  1. 2 groepen mensen
  2. 1 groep wordt wel gevaccineerd, een andere groep krijgt een placebo.
    Verder gelijk in samenstelling leeftijd/geslacht/ethniciteit/gezondheid)
  3. Over een bepaalde tijd meet je: aantal besmettingen / ziekenhuisopnames /sterfte



Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive

kritiek op "proefopzet"?
gevaccineerde en niet gevaccineerde groep ongelijk. 
niet-gevaccineerde groep heeft geen placebo gehad

op basis van eerder onderzoek waarschijnlijk wel een echt effect.



Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive

Werkt vaccineren echt?
A
Nee
B
Niet overtuigd
C
Denk het wel
D
Ja

Slide 23 - Quiz

Doel
Je kunt uitleggen hoe vaccins in het algemeen werken. 

Slide 24 - Diapositive

de spike-eiwitten aan de buitenkant van een corona virusdeeltje worden herkend door de afweer als lichaamsvreemd. De spike-eiwitten zijn:
A
Antistoffen
B
Antimoleculen
C
Antivaccers
D
Antigenen

Slide 25 - Quiz

leg kort uit hoe de specifieke afweer op gang komt en antistoffen gaat produceren na het binnenkomen van virusdeeltjes.

Van welke vorm van immunisatie is hier sprake? Actief/Passief, Natuurlijk/Kunstmatig

Slide 26 - Question ouverte

Slide 27 - Diapositive

werking vaccin?
Je geeft het lichaam de juiste antigenen (spike-eiwiten)

zonder een ziekteverwekker die zich kan vermenigvuldigen.

de specifieke afweer maakt wél antistoffen en geheugencellen. 

Je wordt wel immuun,  je wordt niet (ernstig) ziek

Slide 28 - Diapositive

Beredeneer op basis van vorige twee dia's waarom een vaccin effectiever wordt na een tweede keer vaccineren.

Slide 29 - Question ouverte

hoe dien je het antigen toe?
vroeger: verzwakte ziekteverwekkers (door bestraling bv)

corona: 
RNA-vaccin (Pfizer/Moderna)  bewaren bij -80 C
vector-vaccin (AstraZenica) bewaren in koelkast

basisprincipe: jouw lichaamscellen gaan Spike-eiwitten maken door ingebracht virus-RNA

 

Slide 30 - Diapositive

verschil
RNA wordt ingebracht met een vetbolletje (Moderna/Pfizer)

RNA wordt ingebracht door een gemodificeerd chimpansee verkoudheidsvirus (AstraZenica)

Slide 31 - Diapositive

Slide 32 - Diapositive

Bijwerkingen
Passen bij een milde infectie

(je afweer wordt wel actief en gaat  antistoffen en geheugencellen maken)


Slide 33 - Diapositive

trombose?

Slide 34 - Diapositive

NOS.NL
"Voor het vaccin werd toegelaten, werd overigens onder ruim 24.000 proefpersonen onderzoek gedaan. Aandoeningen door bloedstolsels kwamen toen bij 12 mensen voor. In de placebogroep kregen 8 mensen last, in de gevaccineerde groep waren dat er 4."


Slide 35 - Diapositive

Maak een onderzoeksopzet om te onderzoeken of een Astrazeneca vaccin trombose veroorzaakt.

Slide 36 - Question ouverte