Stap 2: Beschrijf de gebeurtenis
Schrijf minimaal 100 woorden over de gebeurtenis. Gebruik hierbij de volgende woorden: wanneer, waar, met wie, wat gebeurde er, waarom.
Voorbeeld: "Op 15 juni, om drie uur 's middags, speelde ik mijn eerste voetbalwedstrijd. Dit was op het veld van mijn club in het centrum van de stad. Samen met mijn team, de B-junioren, stonden we tegenover een team dat al heel ervaren was. Het was een zonnige dag en iedereen keek gespannen naar het veld. Halverwege de wedstrijd kreeg ik de bal, maar ik wist niet wat ik moest doen. Uiteindelijk verloor ik de bal en scoorde de tegenstander. Ik voelde me toen erg teleurgesteld. Waarom ik me zo voelde, was omdat ik zoveel had geoefend, maar het niet lukte op het moment dat het moest."