B geluk

1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

B  Geluk (p. 200)
'Je hebt een beetje geluk nodig om gelukkig te worden.'
(Aristoteles)
'Gelukkig is hij die gelooft het te zijn.'
(Seneca)

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Welke twee personen voeren een gesprek?

Slide 4 - Question ouverte

Wat is de ik-persoon kwijt, denk je?
Vul in wat op de puntjes past.

Slide 5 - Carte mentale

mijn geluk
mijn geluk

Slide 6 - Diapositive

Leg uit hoe het komt dat je dat zelf nooit bedacht zou hebben.

Slide 7 - Question ouverte


Wat vind je van dit gedicht?
A
herkenbaar
B
dromerig
C
oninteressant
D
anders, namelijk...

Slide 8 - Quiz

Wat betekent 'geluk' voor jou?

Slide 9 - Carte mentale


Wat is beeldspraak?
A
Je moet een zin/tekst niet letterlijk nemen
B
Figuurlijk taalgebruik
C
Je vergelijkt iets met een bepaald beeld
D
Ander woord voor gebarentaal

Slide 10 - Quiz

Beeldspraak
Beeldspraak is figuurlijk taalgebruik. Je bedoelt niet letterlijk wat je zegt, maar gebruikt beelden om iets sterker uit te drukken.

Slide 11 - Diapositive

Helaas kwam er geen kip naar de gratis tennisles


LETTERLIJK

Er kwamen geen kippen naar de gratis tennisles



Helaas kwam er geen kip naar de gratis tennisles


FIGUURLIJK

Er kwam helemaal niemand naar de gratis tennisles

Slide 12 - Diapositive

Letterlijk vs. figuurlijk
Letterlijk taalgebruik -> Wat er staat, is wat je bedoelt.
-Toen Jan gegeten had, legde hij zijn handen op zijn buik.

Figuurlijk taalgebruik -> Er staat iets anders dan wat je bedoelt.
-Mijn ouders zijn twee handen op één buik.

Uit de rest van de tekst kun je opmaken of een zin letterlijk of figuurlijk bedoeld is.

Slide 13 - Diapositive

In de zin "Zij is een koele kikker"
is gebruik gemaakt van beeldspraak.
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 14 - Quiz

Als iemand zegt:
"Hij spring een gat in de lucht",
dan is dat letterlijk bedoeld.
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 15 - Quiz

Personificatie
De personificatie is een bijzondere vorm van beeldspraak. Hierbij doen we net alsof levenloze dingen iets kunnen wat mensen kunnen. Denk bijvoorbeeld aan tijd die voorbij kruipt,
of aan wind die huilt. Kruipen
en huilen zijn dingen die mensen
wél kunnen, maar dingen niet.

Slide 16 - Diapositive

"Wolken en zon spelen haasje over."
Is dit een personificatie?
A
ja
B
nee

Slide 17 - Quiz

"Het papier is geduldig."
Is dit een personificatie?
A
ja
B
nee

Slide 18 - Quiz

"Ze bleef opeens staan en balde de handen tot vuisten terwijl buiten twee koplampen aansprongen als twee gloeiende ogen. Christine viel weer met een verkreukelde motorkap op Leigh aan. Helder metaal scheen door de beschadigde verf heen. Haar grill leek wel uit haaientanden te bestaan."
Noem de personificaties.

Slide 19 - Question ouverte

Personificatie
Je geeft een voorwerp, plant, dier of abstract begrip (liefde, verdriet) menselijke eigenschappen.

Bijvoorbeeld:

- De zon doet zijn best tevoorschijn te komen

- Die kozijnen schreeuwen om een verfbeurt.

Slide 20 - Diapositive

OPDRACHT PERSONIFICATIE
Jij gaat met je buurmens aan de slag met personificatie: 
* Kies een voorwerp dat je interessant, leuk, mooi, grappig vindt (bijv. een nietmachine, een wekker, je smartphone).
*  Maak een gedicht waarin je dat voorwerp beschrijft alsof het een mens is / menselijke eigenschappen heeft - minimaal 6 regels

Slide 21 - Diapositive