Herhalen H6 elektriciteit

Elektriciteit
Hoofdstuk 
Elektriciteit
1 / 39
suivant
Slide 1: Diapositive
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Elektriciteit
Hoofdstuk 
Elektriciteit

Slide 1 - Diapositive

Deze les
Tijdens deze les werk je deze presentatie door.
Je krijgt steeds een paar vragen en daarna uitleg over dat onderwerp.
Af en toe zal ik ook een filmpje met voorbeelden of uitleg bij zitten. 
Kijk je filmpjes wel met oortjes in.
Succes met de vragen en het leren. 

Slide 2 - Diapositive

Wat is geen spanningsbron?
A
Stopcontact
B
Accu
C
Computer
D
Dynamo

Slide 3 - Quiz

Wat is de eenheid van spanning?
A
Volt
B
Ampère
C
Ohm
D
Watt

Slide 4 - Quiz

Spanningsbron
Een spanningsbron is iets dat stroom levert.
Een stopcontact komt 230V uit in Nederland
Daarnaast zijn er batterijen en accu's die onder de spanningsbronnen vallen 

Slide 5 - Diapositive

Spanning
Spanning is de hoeveelheid energie die aan apparaten wordt gegeven.
De spanning wordt gemeten in volt (V).
De spanning wordt gemeten met een spanningsmeter, dit noemen we ook wel een voltmeter.

Slide 6 - Diapositive

Wat geeft de
voltmeter nu aan?
A
2,5 volt
B
25 volt
C
12,5 volt
D
0 volt

Slide 7 - Quiz

Voltmeter en deze aflezen
Een voltmeter heeft vaak 2 tot 3 rode aansluitingen.
Naast zo'n aansluiting staat een getal, bijvoorbeeld 30V.
Dat betekent dat als ik daar de kabel in stop ik maximaal 30V kan meten. 
De rode aansluiting die ik gebruik bepaald dus het meetbereik waarin in meet.
Bij het aflezen moet ik dan ook goed kijken naar welke schaalverdeling ik moet gebruiken. De schaalverdeling die hoort bij het meetbereik. 

Slide 8 - Diapositive

Een stroomkring is ....
A
Dat er stroom kan lopen van - naar +
B
Dat er stroom kan lopen van x naar y
C
Dat er stroom kan lopen van y naar x
D
Dat er stroom kan lopen van + naar -

Slide 9 - Quiz

Een stroomkring bestaat uit een batterij en een lampje. Als deze wordt gesloten gaat het lampje aan.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quiz

Stroomkring
Een stroomkring bestaat uit een spanningsbron, minimaal 1 ding dat stroom gebruikt en snoeren om de onderdelen met elkaar te verbinden. 
Elke snoer is 1richtingsverkeer, er moet een cirkel worden gemaakt met de snoeren om iets aan te kunnen krijgen.
Zit er een onderdeel ergens los dan is de stroomkring niet dicht en kan de stroom niet rond gaan. Het apparaat werkt niet.

Slide 11 - Diapositive

Een schakelschema is ...?
A
Een tekening van een schakeling
B
Een tekening van een stroomkring waarin onderdelen zijn vervangen door symbolen
C
Bestaat uit een lamp, een draad, een batterij en een schakelaar

Slide 12 - Quiz

Schakelschema
Om een stroomkring duidelijk op papier te zetten, gebruiken we symbolen. 
Wanneer een stroomkring 
wordt getekend in symbolen 
noemen we dat een 
schakelschema. 

Slide 13 - Diapositive

Deze stroomkring is ....
A
Gesloten
B
Verbonden
C
Open
D
Ongeschakeld

Slide 14 - Quiz

Welke onderdelen bevat deze stroomkring?
A
Batterij, snoeren en een lampje
B
Batterij 3 lampjes en snoeren
C
Batterij voltmeter lampje
D
Batterij voltmeter amperemeter lampje

Slide 15 - Quiz

Wat is de eenheid van stroomsterkte?
A
Volt
B
Ampère
C
Ohm
D
Watt

Slide 16 - Quiz

Stroomsterkte
Stroomsterkte meet hoe druk het is in de stroomkabel, dus hoeveel kabouters er doorheen lopen.
Dit wordt gemeten in Ampère (A)
Dat meet je met een stroommeter of ampèremeter. 
De stroomsterkte kun je ook in milliampère (mA) meten. 
van mA naar A is delen door 1000
van A naar mA is keer 1000

Slide 17 - Diapositive

Reken om 300mA naar A
A
0,3
B
3
C
30.000
D
300.000

Slide 18 - Quiz

Waarmee meet je de stroomsterkte?
A
Voltmeter
B
Ampèremeter
C
Thermometer
D
Megameter

Slide 19 - Quiz

Wat betekent 'in serie schakelen'?
A
Onder elkaar zetten
B
Achter elkaar zetten
C
Op elkaar leggen

Slide 20 - Quiz

Serieschakeling
Wil je meer dan 2 apparaten aansluiten op 1 spanningsbron dan kan dat op 2 manieren. 
Een serieschakeling is 1 van die manieren. 
Bij een serieschakeling wordt er 1 kring gemaakt waar alle apparaten in aangesloten zitten. Er zijn geen kruispunten/vertakkingen.

Slide 21 - Diapositive

Parallelschakeling
Een andere manier van 2 of me\er apparaten aansluiten op 1 spanningsbron is een parallelschakeling.
Hierbij hebben verschillende apparaten hun eigen stroomkring.
Daardoor zijn er vertakkingen/kruispunten in het schakelschema.

Slide 22 - Diapositive

Is dit een serie- of parallelschakeling?
A
Serie
B
Parallel

Slide 23 - Quiz

Stopcontacten in huis zijn in serie geschakeld.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 24 - Quiz

Schakeling in huis
In huis zijn alle stopcontacten en schakelaars parallel geschakeld.
Zou dat niet zo zijn dan zou bijvoorbeeld mijn oven aan moeten staan om mijn koelkast aan te houden.
Met een parallelschakeling is elk apparaat apart aan en uit te zetten 

Slide 25 - Diapositive

Als je batterijen in parallel schakelt dan mag je de spanning optellen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 26 - Quiz

Batterijen schakelen
Wanneer batterijen in serie worden geschakeld (+-+-+-) dan mogen de voltages bij elkaar worden opgeteld.
Worden batterijen parallel geschakeld dan kan het zijn dat de apparaten die erop aangesloten zitten niet werken. 

Slide 27 - Diapositive

Wat is kortsluiting
A
Als je teveel apparaten aansluit op 1 groep
B
Als je een apparaat heel kort gebruikt
C
Als de stroomdraden elkaar raken
D
Als je korte stroomdraden gebruikt.

Slide 28 - Quiz

Kortsluiting en overbelasting
Er zijn 2 manieren waarbij stroom in de meterkast af kan slaan, kortsluiting en overbelasting.
Bij overbelasting zitten er teveel apparaten aangesloten (meer dan 16A).
Bij kortsluiting kiest stroom onderweg een kortere route. De geleidende delen van de stroomkabels raken elkaar.

Slide 29 - Diapositive

De aardlekschakelaar reageert op een lekstroom. Wat is een lekstroom?
A
Stroom die blijft lopen als een schakelaar uit staat.
B
Stroom die vanuit de installatie naar de aarde stroomt
C
Stroom die van de pluspool naar de minpool stroomt

Slide 30 - Quiz

In de meterkast gaat de zekering van groep 2 kapot.
Hierdoor wordt:
A
Alleen de spanning van het defecte apparaat uitgeschakeld
B
De spanning op alle apparaten in groep 2 uitgeschakeld
C
De spanning op alle groepen in de meterkast uitgeschakeld
D
Alle apparaten in groep 2 ingeschakeld

Slide 31 - Quiz

Wat is de eenheid van vermogen?
A
Volt
B
Ampère
C
Ohm
D
Watt

Slide 32 - Quiz

Vermogen
Vermogen geeft aan hoeveel energie er wordt verbruikt per seconde.
Dit vermogen geven we aan in watt (W) of kilowatt (kW)
Van W naar kW is delen door 1000
van kW naar W is keer 1000
Hoe harder een apparaat werkt hoe hoger het vermogen

Slide 33 - Diapositive

Het vermogen van een wasmachine is .... dan het vermogen van een telefoon
A
Kleiner
B
Ongeveer hetzelfde
C
Groter
D
Kan je niet weten

Slide 34 - Quiz

Energieverbruik = vermogen x tijd
A
Waar
B
Niet waar

Slide 35 - Quiz

Het energieverbruik berekenen we in ....
A
Watt
B
uren
C
kilowattuur
D
vermogen

Slide 36 - Quiz

Energieverbruik
Energieverbruik wordt aangegeven in kilowattuur (kWh)
Dit berekenen met de formule:
Energieverbruik = vermogen x tijd
Vermogen is in kilowatt (kW)
Tijd in uren (h)
Oefen hier goed mee

Slide 37 - Diapositive

Welk onderdeel van het hoofdstuk gaat je goed af?

Slide 38 - Carte mentale

Welk onderdeel van het hoofdstuk moet je nog extra oefenen of leren?

Slide 39 - Carte mentale