2.7 GRAMMATICA DEEL 1 en 2 2hv

1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Huiswerk bespreken
2.5 Woorden:

Opdracht 3, 7, 9 en 15 (p.118-122).

Slide 4 - Diapositive

Noteer in je schrift:
Wat is het verschil tussen een hoofdzin en een bijzin?

Slide 5 - Diapositive

Hoofdzin
- In een hoofdzin staan PV en onderwerp naast elkaar
- Tussen de persoonsvorm en het onderwerp kun je geen andere zinsdelen plaatsen. 

(Isa) (heeft) een nieuwe telefoon gekocht.

Slide 6 - Diapositive

Bijzin
- In een bijzin staan PV en onderwerp vaak niet naast elkaar.
- Tussen de persoonsvorm en het onderwerp kun je wel andere zinsdelen plaatsen (bijvoorbeeld het woord 'niet')

Toen (Isa) haar nieuwe telefoon (had) aangezet,// (werkte) (die) niet.
                              bijzin                                                                      hoofdzin

Slide 7 - Diapositive

Nevenschikking
- Hoofdzin + hoofdzin
- Je koppelt de zinnen aan elkaar met de nevenschikkende voegwoorden: en, maar, want, of, dus

Isa bracht de telefoon terug, || maar ze kreeg geen nieuwe. 

Slide 8 - Diapositive

Onderschikking
- Hoofdzin + bijzin / bijzin + hoofdzin
- Je koppelt de zinnen aan elkaar met de onderschikkende voegwoorden: omdat, toen, sinds, hoewel, voordat, of, terwijl, als, zodat, ...


Isa ontving de nieuwe telefoon ||voordat ze de oude had opgestuurd.  

Slide 9 - Diapositive

HOOFDZIN + HOOFDZIN

Twee hoofdzinnen kun je aan elkaar verbinden met een nevenschikkend voegwoord.

Dit zijn: en, want, maar, of, dus
HOOFDZIN + BIJZIN

Een hoofd- en een bijzin kun je aan elkaar verbinden met een onderschikkend voegwoord.

Er zijn veel onderschikkende voegwoorden, zoals: omdat, zodat, doordat, als, dan, hoewel, tenzij, terwijl, toen, of.

Slide 10 - Diapositive

1.Sabine had een gezicht getrokken alsof ze iets vies proefde.
A
Nevenschikking: hoofdzin-hoofdzin
B
Onderschikking: hoofdzin-bijzin
C
Onderschikking: bijzin-hoofdzin

Slide 11 - Quiz

2.We gaan met de klas naar Parijs en we zullen daar een week blijven.
A
nevenschikking: hoofdzin-hoofdzin
B
Onderschikking: hoofdzin-bijzin
C
Onderschikking: bijzin-hoofdzin

Slide 12 - Quiz

3.Als we in Parijs zijn, wil ik graag wat kledingwinkels bezoeken.
A
Nevenschikking: hoofdzin - hoofdzin
B
Onderschikking: hoofdzin-bijzin
C
Onderschkking: bijzin-hoofdzin

Slide 13 - Quiz

Aan de slag! 
2.7 Grammatica zinsdelen
Maak opdracht 4, 6 en 7 op blz. 130-132
Snel klaar? Maak opdracht 8. 

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Welkom B2!
Pak je leesboek en ga lekker lezen.
Tijd: 12 minuten

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Werkwoordelijk gezegde
Waaruit bestaat het werkwoordelijk gezegde?

Slide 19 - Diapositive

Wat hoort ook bij het wwg?
een deel van een splitsbaar werkwoord.
Voorbeeld: opeten
Varun eet zijn broodje op.
wg = eet op
het woordje te
Isa zit in haar stoel te slapen.
wg = zit te slapen
de woorden aan het
Martin is aan het gamen.
wg = is aan het gamen


Slide 20 - Diapositive

Een wwg met een wederkerend ww
In een werkwoordelijk gezegde kan ook een wederkerend werkwoord zitten.

Een wederkerend werkwoord is een werkwoord waar in de infinitief zich voor staat:
zich vergissen, zich gedragen, zich schamen.

Het woordje zich hoort ook bij het werkwoordelijk gezegde.

Slide 21 - Diapositive

Een wwg met een wederkerend ww
Let op:
Zich past zich aan het onderwerp aan:
ik schaam me, jij schaamt je, u schaamt u/zich, hij/zij/het schaamt zich, wij schamen ons, jullie schamen je, 
zij schamen zich

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Aan de slag!
Oefen op de laptop voor het SO:
- 2.7 Grammatica test jezelf
- 2.5 woorden test jezelf
- 3.5 woorden test jezelf

Slide 24 - Diapositive