H6 Argumenteren

Schrijven volgens een vaste structuur
Argumentatiestructuur
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Schrijven volgens een vaste structuur
Argumentatiestructuur

Slide 1 - Diapositive

Soorten argumentatie

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Argumentatiestructuur

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Vidéo

Doelen
Aan het eind van de les kun je jouw mening formuleren.
Aan het eind van de les kun je argumenten bedenken om jouw mening te onderbouwen.
Aan het eind van de les heb je een standpunt ingenomen bij de gekozen stelling.

Slide 9 - Diapositive

Betoog
In een betoog hoor je de tegenargumenten van de lezer niet direct. Tijdens het schrijven van een betoog wil je deze mogelijke punten wel benoemen en weerleggen.

Slide 10 - Diapositive

Standpunt 
Om als het ware de wind uit de zeilen te nemen van de lezer en haar meteen te overtuigen van jouw standpunt.
Hoe doe je dit?
AUB een sterk argument!

Slide 11 - Diapositive

Feitelijke en waarderende argumenten

Slide 12 - Diapositive

Tegenargument weerleggen

Slide 13 - Diapositive

Argumentatiestructuur
AUB-model

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Argument
Feitelijk argument (goed te controleren)
Moreel argument
Emotioneel argument

Slide 16 - Diapositive

'we mogen niet op de bejaardenzorg bezuinigen, want het kan toch niet dat die oude mensen zichzelf maar moeten zien te redden?'
A
feitelijk argument
B
moreel argument
C
emotioneel argument

Slide 17 - Quiz

'stel nou dat dit jou zou overkomen, dan zou je toch ook willen dat je hier gebruik van kunt maken?'
A
feitelijk argument
B
moreel argument
C
emotioneel argument

Slide 18 - Quiz

Verpleeghuizen krijgen minder geld om personeel in dienst te nemen. Dat levert de overheid een besparing van 400 miljoen euro op.
A
feitelijk argument
B
moreel argument
C
emotioneel argument

Slide 19 - Quiz

Uitleg
Waarom klopt je argument?
Waarom is je argument belangrijk?

Slide 20 - Diapositive

Bijvoorbeeld
Op basis van kenmerken
Op basis van vergelijking
Op basis van oorzaak-gevolgrelatie

Slide 21 - Diapositive

Ik vind dat wij ijsvrij moeten krijgen, want op andere scholen geven ze dat ook.

A
voorbeeld op basis van kenmerken
B
voorbeeld op basis van een vergelijking
C
voorbeeld op basis van oorzaak-gevolg

Slide 22 - Quiz

Vergelijken
We hebben ook dezelfde vakanties
We hebben hetzelfde aan onderwijstijd
Dus...


Slide 23 - Diapositive

Oorzaak-gevolg
Kenmerken
Vergelijking
We gaan weer naar hotel Bethlehem in Maastricht. De vorige keer was het daar ook goed.
Martha is een goede schrijfster, want ze weet haar lezers altijd te boeien met haar blogposts
Overgewicht wordt vooral veroorzaakt door te weinig beweging

Slide 24 - Question de remorquage

Lesdoelen
1. Je kunt een feit, mening en argument herkennen.
2. Je kunt jouw mening formuleren en onderbouwen met argumenten aan de hand van het AUB-model.
3. Je kunt een tegenargument bedenken en deze weerleggen
4.  Je kunt een pakkende inleiding schrijven
Next step: je weet wat de argumentatiestructuren nevenschikkend en onderschikkend inhouden.

Slide 25 - Diapositive

Succescriteria
1. Ik weet het verschil tussen een feit, een mening en een argument (oefentoets).
2. Je kunt een argument schrijven aan de hand van het AUB-model.
3. Je kunt 3 argumenten bedenken a.d.h.v. het AUB-model.
4. Je kunt een tegenargument bedenken .
5. Je kunt het tegenargument weerleggen.
Next step: je weet wat de argumentatiestructuren nevenschikkend en onderschikkend inhouden.

Slide 26 - Diapositive

Oefentoets

1. Feit
2. Mening
3. Feit
4. Mening
5. Feit
6. Feit




7. Niet een argument
8. Niet een argument
9. Wel een argument
10. Wel een argument

Slide 27 - Diapositive

Afsluiten
Kies je beste/sterkste argument op en leg deze op de tafel
Volgende les gaan we de argumenten 'ranken' 

Slide 28 - Diapositive

Ranking de stelling
1. Leg je stelling op tafel.
2. Lees de stellingen van je groepsgenoten.
3. Rank de stelling a.d.h.v. de criteria.
4. Welke is het best? Leg hier je ster op.

timer
2:00

Slide 29 - Diapositive

Domein opdracht
1. Werkboek NN: blz. 192 t/m 197 (cursus argumenteren)
2. Een stelling zoeken en een standpunt innemen
3. Bronnenanalyse
4. Schrijfdossier / fictiedossier

Slide 30 - Diapositive