betoog 2F - uitgebreid

Het betoog
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 2-4

Cette leçon contient 23 diapositives, avec diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 120 min

Éléments de cette leçon

Het betoog

Slide 1 - Diapositive

Betoog

Slide 2 - Diapositive

Opbouw van een betoog
* Besteed tijd aan je titel! Verzin deze op het allerlaatst.

  1. Inleiding aandacht van de lezer + stelling
  2. Kern met argumentatie
    - Argumenten voor
    - Argument(en) tegen + weerlegging
  3. Slot

Slide 3 - Diapositive

TITEL
Zorg ervoor dat de titel aanspreekt, nieuwsgierig maakt en aansluit bij de tekst. 

               Daarom is het vaak makkelijker om je titel pas aan het eind te verzinnen!

Slide 4 - Diapositive

INLEIDING - hoe begin je?
  1. - Stel een of meer directe vragen / retorische vraag
  2. - Uitdagende openingszin
  3. - Aanleiding voor het betoog (actualiteit)
  4. - Anekdote
  5. - Persoonlijke ervaring
  6. - Definitie of omschrijving: introductie van het onderwerp
  7. - Eindigen met je stelling 
Begin hier niet direct mee.
Start eerst met de kern, dan de inleiding en uiteindelijk het slot.

Slide 5 - Diapositive

MIDDENSTUK
  • Hier ga je je standpunt (mening over de stelling) uitleggen
  • Verdeel de tekst in alinea's (ongeveer gelijke lengte)
  • Per alinea één argument, incl. uitleg en voorbeeld (AUB)
  • Eén tegenargument + weerlegging
  • Licht dus elk argument toe met voorbeelden: ervaringen, onderzoeksresultaten, citaten van deskundigen, feiten, etc.

Slide 6 - Diapositive

AUB(V)

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Vidéo

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Vidéo

Argumentatiestructuren
Een argumentatiestructuur is een schema waarin je duidelijk maakt op welke manier argumenten met elkaar en met het standpunt samenhangen: 
  • enkelvoudige argumentatie
  • meervoudige argumentatie
  • onderschikkende argumentatie
  • Meervoudige en onderschikkende argumentatie

Slide 12 - Diapositive

Argumentatiestructuren
Enkelvoudige argumentatie

Je kunt beter geen alcohol drinken
Het is slecht voor je gezondheid. 

Slide 13 - Diapositive

Argumentatiestructuren
Meervoudige argumentatie

Je kunt beter geen alcohol drinken
Het is slecht voor je gezondheid. 
Het is gevaarlijk in het verkeer.

Slide 14 - Diapositive

Argumentatiestructuren
Onderschikkende argumentatie
Het is slecht voor je gezondheid. 
Je kunt beter geen alcohol drinken
Het is slecht voor je lever. 

Slide 15 - Diapositive

Argumentatiestructuren
Meervoudige en onderschikkende argumentatie

Je kunt beter geen alcohol drinken
Het is slecht voor je gezondheid. 
Het is gevaarlijk in het verkeer.
Het is slecht voor je lever.
Je kunt niet adequaat reageren. 

Slide 16 - Diapositive

Argumentatiestructuren - Antwoord
Huiswerk maken op school is beter voor de leerresultaten.
Op school kun je je beter concentreren.
Er is geen afleiding door tv, telefoon of familieleden.
Je kunt om hulp vragen bij docenten.
De kans dat je je huiswerk maakt, is groter.
Tijdens huiswerkuren ben je verplicht aanwezig.
Je werkt op school onder toezicht. 
Hoofdargumenten
Subargumenten
Meervoudige en onderschikkende argumentatie

Slide 17 - Diapositive

Weerlegging

Een argument dat laat zien dat een argument zwak of onwaar is noemen we een weerlegging.

                                                                      Voorbeeld:

Het is fijn dat de aarde opwarmt, want dan kunnen we in ons eigen land lekker veel zonnen (argument voor). Maar de kans dat je huidkanker krijgt, wordt daardoor wel een stuk groter (argument tegen). Als je je echter genoeg insmeert met zonnebrandolie en niet te lang in de zon blijft,  is er niets aan de hand (weerlegging).

Slide 18 - Diapositive

SLOT
  • Samenvatting (kortom, zoals we zagen, zoals is gebleken) OF
  • Conclusie (al met al, dus, derhalve, daarom, concluderend, hieruit volgt) = herhalen van je stelling en standpunten in andere woorden. 

Slide 19 - Diapositive

SLOT (vervolg)
Je kunt kiezen voor een 'uitsmijter' als laatste zin, zodat jouw tekst beter blijft hangen bij de lezer.
Doe dit alleen als je zin ook echt geschikt is, dus ergens op slaat!

Slide 20 - Diapositive

Maak een schrijfplan!

Slide 21 - Diapositive

Tot slot nog even het verschil tussen een standpunt en een stelling
In een stelling wordt een uitspraak of bewering over een onderwerp gedaan.  Een stelling is altijd stellig geformuleerd.
Bijvoorbeeld: roken rondom scholen moet verboden worden.

Met een standpunt geef je je mening over die stelling.
Bijvoorbeeeld: ik vind het een goed idee als roken rondom scholen verboden wordt.

Slide 22 - Diapositive

Vragen?
VRAGEN?

Slide 23 - Diapositive