Thema 7 Herhaling

1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsBasisschoolGroep 8

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Herhalen
- Oefenen voor de toets
- Inhoudswoorden
- Samentrekkingen

Slide 2 - Diapositive

Inhoudswoorden
werkwoorden = ww
zelfstandig naamwoord = zn
bijvoeglijk naamwoord = bn
bijwoord = bw

Hoe vind ik die?

Slide 3 - Diapositive

Zelfstandig naamwoord 

Slide 4 - Diapositive

De lynx bevindt zich vooral in uitgestrekte gebieden, zoals in Scandinavië.

Wat zijn de zelfstandige naamwoorden in deze zin?
A
Lynx , uitgestrekte Scandinavië
B
Lynx en Scandinavië
C
Scandinavië
D
Lynx, gebieden, Scandinavië

Slide 5 - Quiz

De slimme leerling snapt het niet.
Welk woord is het zelfstandig naamwoord?
A
slimme
B
leerling
C
snapt
D
de

Slide 6 - Quiz

bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

Je weet door een bijvoeglijk naamwoord meer over het zelfstandig naamwoord.


Slide 7 - Diapositive

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?

Het ijzeren hek is net nieuw

A
ijzeren
B
hek
C
net
D
nieuw

Slide 8 - Quiz

Vul in: Welke bijvoeglijk naamwoorden zijn allemaal goed?
De .... jongen heeft een ..... jas aan en woont in een .... huis

A
aardig, rode, groot
B
aardige, rood, groot
C
aardige, rode, grote
D
aardige, rode, groot

Slide 9 - Quiz

Bijwoorden
Kunnen iets zeggen over:
  • een bijvoeglijk naamwoord: Er liggen erg zieke mensen in een ziekenhuis.
  • een werkwoord: De scooter rijdt hard.
  • een ander bijwoord: Hij heeft zijn test bijzonder slecht gemaakt.



Slide 10 - Diapositive

Ma reist iedere dag snel naar haar werk met de bus en trein.
Wat is het BW?
A
Iedere
B
Snel
C
Trein
D
Bus

Slide 11 - Quiz

De wind blaast ijzig over de kale vlakte.
Wat is het BW?
A
kale
B
vlakte
C
ijzig
D
blaast

Slide 12 - Quiz

Samentrekking
In een zin mag je soms bepaalde woorden of een deel van een woord weglaten. Het gaat dan om woorden of delen daarvan 
die je anders letterlijk zou herhalen.
- weglatingsstreepje (voor- en nagesprek)
- woord in woordgroepen weglaten ( Grote kinderen en kleine kinderen)
- samengestelde zinnen, zinsdelen weglaten. (Ik eet een appel en ik eet een banaan.)

Slide 13 - Diapositive

Het voorgesprek en nagesprek gingen erg goed

Slide 14 - Question ouverte

Ik eet een appel en ik eet een banaan.

Slide 15 - Question ouverte

Het publiek klapt hard en het publiek juicht hard na de voorstelling.

Slide 16 - Question ouverte

Wat is de goede vorm van de persoonsvorm?

Slide 17 - Diapositive

De klas .. op schoolreisje
A
gaat
B
gaan

Slide 18 - Quiz

De hulpouders .. ook mee
A

Slide 19 - Quiz

Een drietal meisjes .. wagenziek
A
is
B
zijn

Slide 20 - Quiz

Een hoop snoeppapier .. in de bus op de grond.
A
liggen
B
ligt

Slide 21 - Quiz

De brandweer .. in het huisa
A
arriveert
B
arriveren

Slide 22 - Quiz