Brugklas hm grammatica zinsdelen les 3 pv, zinsdelen, wwg, ow

Nederlands


Grammatica zinsdelen
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Nederlands


Grammatica zinsdelen

Slide 1 - Diapositive

DOEL

- Je weet hoe je de persoonsvorm in een zin kunt vinden.

- Je weet hoe je een zin in zinsdelen verdeelt.

- Je weet wat het werkwoordelijk gezegde is.

- Je kan het onderwerp in een zin benoemen.



Slide 2 - Diapositive

Wat doe je als je de tijdproef doet?

Slide 3 - Question ouverte

Wat is de persoonsvorm?

Heeft jouw broer naar de Olympische Spelen gekeken?

Slide 4 - Question ouverte

Wat is de persoonsvorm?

Wie heeft gisteren mijn band geplakt?
A
wie
B
heeft
C
geplakt
D
mijn

Slide 5 - Quiz

Verdeel deze zin in zinsdelen en zet de zinsdeelstrepen op de juiste plek.
Mijn broertje en ik staan om acht uur op.

Slide 6 - Question ouverte

Wat is een werkwoordelijk gezegde?

  • Het werkwoordelijk gezegde (WG) bestaat uit alle werkwoorden in de zin. 

  • De persoonsvorm hoort altijd bij het werkwoordelijk gezegde, want dat is ook een werkwoord!

Slide 7 - Diapositive

Wat is een werkwoordelijk gezegde?

  • Staat er een scheidbaar werkwoord in de zin? Dan horen allebei de delen bij het WG. Bijvoorbeeld: 

                             Mijn moeder gleed gisteren uit.

gleed uit > uitglijden


Slide 8 - Diapositive

Wat is het werkwoordelijk gezegde (wg) in de zin?

Zou jij dit schilderij op willen hangen?

A
zou willen
B
zou willen hangen
C
zou op willen hangen
D
zou ophangen

Slide 9 - Quiz

Wat is het WG?

De scheidsrechter floot de wedstrijd af.

Slide 10 - Question ouverte

Wat weet je nu?
- De persoonsvorm (pv)
- Het werkwoordelijk gezegde (wg)
- Je kan de zin in zinsdelen verdelen


Volgende stap: het onderwerp van de zin

Slide 11 - Diapositive

Laatste voor vandaag!
Het onderwerp

  • Je stelt deze vraag:           wie of wat + wg 

                            Heb / jij / die chocoladereep / opgegeten?
pv: heb
wg: heb opgegeten
ow: ?


Slide 12 - Diapositive

Wat is het onderwerp?

Johan en Aniek hebben gisteren een nieuwe auto gekocht in de stad.

A
Johan
B
Johan en Aniek
C
een nieuwe auto
D
in de stad

Slide 13 - Quiz

Welke vraag moet je stellen om het onderwerp in de zin te vinden?

Slide 14 - Question ouverte

Wat is het onderwerp in deze zin?

Waarom heb jij je huiswerk niet gemaakt?

Slide 15 - Question ouverte

Wat is het onderwerp?
Het meisje vertelt aan haar vriendin een geheim.
A
Het meisje
B
vertelt
C
aan haar vriendin
D
een geheim

Slide 16 - Quiz

Wat is het onderwerp in deze zin?

Ga weg!

Slide 17 - Question ouverte

Probeer deze zin te ontleden.
Volg alle stappen (pv, wg, zin in zinsdelen verdelen en het ow).

Het meisje heeft gisteren pannenkoeken gegeten.

Slide 18 - Question ouverte

Huiswerk
Maak van Op Niveau Online
Blok 1 > Grammatica > opdracht 15 en 16
Blok 2 > Grammatica > opdracht 9

Woensdag 16 februari: toets grammatica zinsdelen
Donderdag 17 februari: boek 2 uit

Slide 19 - Diapositive