functiewoorden

H6 Lezen Functiewoorden
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

H6 Lezen Functiewoorden

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

 Elke stelling heeft een eigen functie!
Loop je vanaf de ingang door de Jumbo dan herken je vanzelf de functie van elke stelling. De macaroni staat in een andere stelling dan de bevroren pizza's.

Slide 3 - Diapositive

Vaak hangen er bordjes boven de stellingen. Meestal heb je ze niet nodig. Je verwacht de potten pastasaus bij de pakken macaroni.

Slide 4 - Diapositive

In een tekst heeft elke alinea een functie. Die hangt meestal niet als tussenkopje boven die alinea. Al lezend herken je de functie aan de woorden en zinnen.

Slide 5 - Diapositive

elke alinea een functie 2
Je verwacht de oplossing niet in de inleiding en de oorzaken niet aan het einde van de tekst.
Verschijnselen en verklaringen kunnen functies zijn alinea's. Je verwacht ze op verschillende plekken.
De macaronizakken staan ook niet naast de pizzadozen.

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Functiewoorden
Je weet wat signaalwoorden zijn. A.d.h.v. signaalwoorden kun je verbanden tussen tekstgedeeltes herkennen. Signaalwoorden staan in de tekst. Dat zijn woorden als: maar, omdat, bijvoorbeeld, als, daarentegen, als gevolg, daardoor, ook, ....

Functiewoorden staan  zelf niet in de tekst, maar met een functiewoord omschrijf je wat de functie van een tekstgedeelte is. Je moet daarbij denken aan: conclusie, samenvatting, oorzaak, gevolg, aanbeveling, toekomstverwachting, afweging, anekdote, constatering, verklaring, aanleiding enz. Je kunt een functie soms wel herkennen aan een signaalwoord.

Slide 8 - Diapositive

Functiewoorden
Functiewoorden

Een alinea heeft een bepaalde 'taak', oftewel functie.

Slide 9 - Diapositive

Bij de volgende vragen stellen de zinnen/woorden een alinea voor.
Eronder staan steeds vier functiewoorden. Zoek het functiewoord dat je aan die alinea zou kunnen hangen.


Slide 10 - Diapositive

Verhaaltje dat de schrijver vertelt als illustratie bij het onderwerp van de tekst.
A
argument
B
constatering
C
conclusie
D
anekdote

Slide 11 - Quiz

Nadenken over wat het beste is
A
afweging
B
relativering
C
constatering
D
conclusie

Slide 12 - Quiz

Vaststelling van een feit of verschijnsel
A
voorwaarde
B
relativering
C
constatering
D
conclusie

Slide 13 - Quiz

Dat wat de schrijver tot het schrijven van de tekst aanzette.
A
anekdote
B
tegenwerping
C
conclusie
D
aanleiding

Slide 14 - Quiz

De schrijver legt uit waarom iets is zoals het is.
A
argument
B
verklaring
C
conclusie
D
voorwaarde

Slide 15 - Quiz

Een goede raad
A
argument
B
afweging
C
aanbeveling
D
verklaring

Slide 16 - Quiz

Aanleiding
Afweging
Constatering
Verklaring
Vertelt een actuele gebeurtenis waardoor de schrijver deze tekst schreef
Dit tekstdeel vergelijkt voor- en nadelen
Dit tekstdeel stelt iets vast en geeft soms een beschrijving
Dit tekstdeel geeft uitleg

Slide 17 - Question de remorquage

Slide 18 - Vidéo

Slide 19 - Lien

Ik weet de betekenis van de meest voorkomende functiewoorden
0100

Slide 20 - Sondage

Ik kan mbv de alinea's de meeste functiewoorden benoemen
😒🙁😐🙂😃

Slide 21 - Sondage