Hoofdstuk 28 - Paul koopt nieuwe kleren

• NT2
• Speciaal Onderwijs
• Leerroute 1

Hoofdstuk 28 - Paul koopt nieuwe kleren

Lezen

Lees de tekst. 

Ken je een woord niet? Zoek het op!

Zoek niet de hele zin op! 

Probeer zelf te lezen, niet met Google Translate. 

Schrijf nieuwe woorden op! 

Lees de tekst

Paul is in de kledingwinkel. 

Hij ziet een mooie blauwe spijkerbroek.

Hij past de broek in de paskamer.

Maar wat is dat?

De knoop van de broek gaat niet goed dicht.

Paul kijkt naar zijn buik.

Ik eet te veel koekjes, denkt hij. 

Paul past een ...

1. overhemd
2. spijkerbroek
3. trui

Waar past Paul de broek?

1. In de winkel
2. Bij de spiegel
3. In de paskamer

Waarom past de broek niet?

1. De broek is te kort
2. De knoop gaat niet dicht

De broek past niet. Wat denkt Paul?

Lees de tekst

Een verkoper vraagt: 'Past de broek?'

'Nee', zegt Paul. 'De broek is te klein.

Heeft u een maat groter?'

De verkoper brengt maat L.

Paul past de broek.

De knoop kan nu dicht.

Lees de tekst

'De broek past precies!' zegt hij.

Paul koopt de broek.

En hij koopt ook een wit overhemd.

De eerste broek is ...

1. goed
2. te groot
3. te klein

Wat vraagt Paul?

1. Heeft u een grote broek?
2. Heeft u een maat groter?
3. Heeft u een maat kleiner?

Paul past deze broek precies.

1. ja
2. nee

De knoop kan dicht.
Wat is het tegenovergestelde van 'dicht'? (Wat is 'niet dicht'?)

Lees de tekst

De verkoper vraagt: 'Heeft u nog iets nodig?'

'Ja', zegt Paul, 'ik zoek een mooi horloge.'

De verkoper zegt: 'Een moment alstublieft.'

Hij komt terug met een groot zwart horloge.

Paul vindt het horloge heel mooi.

Het horloge is duur.

Maar Paul zegt: 'Ik koop alles!'

Wat zoekt Paul?

1. zijn bril
2. een horloge
3. schoenen

De verkoper zegt: 'Een moment'.
Wat betekent dat?

1. Even wachten
2. Heel mooi
3. Een minuut

Het horloge is ...

1. bruin
2. goud
3. zwart

Het horloge is duur. Paul koopt het horloge.

1. waar
2. niet waar

Lees de tekst

De verkoper en Paul lopen samen naar de kassa.

De verkoper vraagt: 'Gaat u naar een feest?'

'Nee', zegt Paul. 'Ik ga naar een restaurant met mijn Spaanse vriendin!'

De verkoper lacht.

'Wat leuk!' zegt hij.

Waar gaat Paul naartoe?

Met wie gaat Paul naar het restaurant?

1. met een Nederlandse vriendin
2. met Paula
3. met een Spaanse vriend