1.1 werkwoorden

lesdoel
Ik ken de drie werkwoordsvormen


1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
Nederlands voor anderstaligenMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

lesdoel
Ik ken de drie werkwoordsvormen


Slide 1 - Diapositive

1.1 Werkwoorden
We beginnen met het boek dicht.
-filmpjes over tt en vt
-uitleg van de theorie
-zelf de theorie lezen op p.134
-oefeningen maken
-huiswerk noteren

Slide 2 - Diapositive

Wat is een
werkwoord?

Slide 3 - Carte mentale

Wat is het werkwoord in de volgende zin?

Zij rijdt in haar rolstoel naar de drogist.
timer
1:00
A
zij
B
rijdt
C
rolstoel
D
naar

Slide 4 - Quiz

Wat is het werkwoord in de volgende zin?

Wij worden vrolijk van het gedans.
timer
1:00
A
wij
B
worden
C
vrolijk
D
gedans

Slide 5 - Quiz

Hoe vind je
de persoonsvorm?

Slide 6 - Carte mentale

1.1 Werkwoorden
Elke complete zin heeft een persoonsvorm!
Hoe vind je de persoonsvorm in de zin? Verander iets!
enkelvoud                  meervoud
Ik help de cliënt.         Wij helpen de cliënt.

vraagzin
Help ik de cliënt?
verleden tijd
Ik hielp de cliënt.        Wij hielpen de cliënt.

Slide 7 - Diapositive

Hij scheert de oude man.

Wat is de persoonsvorm in bovenstaande zin?

timer
1:00
A
Hij
B
scheert
C
oude
D
man

Slide 8 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in onderstaande zin?

Gisteren schoor mijn collega drie bewoners van het zorgcentrum.
timer
1:00
A
gisteren
B
schoor
C
mijn collega
D
drie bewoners

Slide 9 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in onderstaande zin?

Wie is gisteren naar de kermis geweest?
timer
1:00
A
gisteren
B
is
C
geweest
D
wie

Slide 10 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in onderstaande zin?

Ik heb de ramen op tijd gesloten.
timer
1:00
A
Ik
B
heb
C
ramen
D
gesloten

Slide 11 - Quiz

Wat is een infinitief?

Slide 12 - Carte mentale

1.1 Werkwoorden     de infinitief
de infinitief - hele werkwoord
-De infinitief is de vorm die in het woordenboek staat.
-De infinitief eindigt op -en of -aan.   bijv.
spelen, doen, gaan, afsluiten, verzetten, kiepen, duiken
-De infinitief moet in een zin gecombineerd worden met een persoonsvorm.
Waarschijnlijk gaat het vanmiddag regenen.
Zij wil graag in zes periodes haar diploma halen.

Slide 13 - Diapositive

Wat is de infinitief in onderstaande zin?

Vanmiddag willen wij een film kijken.
timer
1:00
A
vanmiddag
B
willen
C
wij
D
kijken

Slide 14 - Quiz

Jullie moeten de formulieren per omgaande terugsturen.
Wat is de infinitief in bovenstaande zin?
timer
1:00
A
moeten
B
formulieren
C
omgaande
D
terugsturen

Slide 15 - Quiz

Geef een voorbeeld
van een
voltooid deelwoord.

Slide 16 - Carte mentale

1.1 Werkwoorden   het voltooid deelwoord
functie - wat al eerder gedaan is, klaar (met    hebben, zijn)
           - iets dat nog gedaan gaat worden (met    worden)
           - zoals iets vaak gedaan wordt (met worden)
bijv.
-Jij hebt een heerlijke maaltijd gekookt.
 Jullie zijn vooruit gegaan met Nederlands.
-De lekke fietsband wordt morgen geplakt door de fietsenmaker.
-Een lekke fietsband wordt geplakt met speciale lijm.

Slide 17 - Diapositive

Jij hebt de dozen goed ingepakt.

Wat is het voltooid deelwoord in bovenstaande zin?
timer
1:00
A
jij
B
hebt
C
dozen
D
ingepakt

Slide 18 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord in onderstaande zin?

Morgen worden hem studieboeken gegeven.
timer
1:00
A
morgen
B
worden
C
studieboeken
D
gegeven

Slide 19 - Quiz

maken
-lees blz. 134 goed door
-Maak blz. 135 en 136


Slide 20 - Diapositive