TA thema 6 les 7 bijvoeglijk naamwoord

• Taal
• Basisschool
• Groep 5

Taal thema 6 les 7

Ik kan een 

Even herhalen

Welke lidwoorden zijn er ook alweer? 

Lidwoorden —> de, het, een

En wat is een zelfstandig naamwoord?

zelfstandig naamwoord —> mens, dier, ding

Voorbeeldzin

Wat zijn de lidwoorden en de zelfstandige naamwoorden 

in de volgende zin? 

Overleg met je maatje en schrijf op een wisbordje!

“De grote hond loopt naar het park met het stoere jongetje.”

• lidwoorden —> de, het,
• zelfstandig naamwoord —> hond, park, jongetje

Het bijvoeglijk naamwoord

Welk bijvoeglijk naamwoord past in de zin?

• Ik heb een .............. trui aan.
  
• Ik heb een .......... broek aan.
• Ik heb............... sokken aan. 

Op de volgende dia een paar voorbeelden.

Het bijvoeglijk naamwoord

Hieronder een paar voorbeelden.

• Ik heb een warme trui aan.
  
• Ik heb een korte broek aan.
• Ik heb rode sokken aan.  
  

Het bijvoeglijk naamwoord

Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het zelfstandig naamwoord. 

Welke bijvoeglijke naamwoorden kun jij bedenken? Bedenk er zoveel mogelijk voor het woordweb. 

Vul 6 antwoorden in.

Bijvoeglijke
naamwoorden

Het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord geeft aan van 

welke stof/ welk materiaal 

het zelfstandig naamwoord is gemaakt. 

• Het gouden horloge
• De houten tafel

Quiz time

Klaar voor de quiz?

Lees de vraag goed voordat je het antwoord invult. 

Wat is het bijvoeglijk naamwoord in de volgende zin?


“De vrolijke mevrouw kijkt naar de sjaaltjes.

1. Vrolijke
2. Mevrouw
3. Zijden
4. Sjaaltjes

Wat is het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord in de volgende zin?

“ Ik hou van zachte, wollen kleding.”

1. Hou
2. Zachte
3. wollen
4. Kleding

Wat is het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?

“De grote, groene bakfiets zit vol met houten stokken.”

1. Grote
2. Groene
3. Houten
4. Stokken

Wat is het bijvoeglijk naamwoord in de volgende zin?


“In de zomer ga ik op een lange vakantie.”

1. Zomer
2. Lange
3. Vakantie
4. een

Wat ga je nu doen?

- je maakt opgave 1 en 2

- 10 +

- werkpakket

Je bent ongeveer 30 minuten met taal bezig.