H9 Scheidbare werkwoorden

H9 Scheidbare werkwoorden
  • Woord van de dag
  • Terugblik - H7
  • H9 Scheidbare werkwoorden
  • Huiswerk
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2MBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 18 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

H9 Scheidbare werkwoorden
  • Woord van de dag
  • Terugblik - H7
  • H9 Scheidbare werkwoorden
  • Huiswerk

Slide 1 - Diapositive

replica
Voorbeeldzin:
Dat schilderij is een bijna identieke replica van het origineel.

Slide 2 - Diapositive

replica
= nauwkeurig nagemaakte kopie van een waardevol voorwerp of een kunstwerk

Slide 3 - Diapositive

Terugblik - vragen?
Nummers 1 bedenken een zin in de directe rede.
Nummers 2 bedenken een zin in de indirecte rede.

Nummers 1 herschrijven de zin van nummer 2 in de directe rede.
Nummers 2 herschrijven de zin van nummer 1 in de indirecte rede.

Slide 4 - Diapositive

Wat betekent 'scheiden'?

Slide 5 - Diapositive

Wat betekent 'scheiden'?
= losmaken, splitsen, uit elkaar gaan

Slide 6 - Diapositive

afwassen
Je ziet twee stukjes in het woord 'afwassen'.
1. een werkwoord - wassen
2. een woord vóór het werkwoord - af

Slide 7 - Diapositive

Scheidbare werkwoorden 
Je ziet twee stukjes.
1. een werkwoord 
2. een woord voor het werkwoord - prefix (iets dat er voor staat)

Prefix kan zijn:
1. een voorzetsel (afwassen)
2. een bijwoord of een bijvoeglijk naamwoord (schoonmaken)
3. een zelfstandig naamwoord (ademhalen)

Slide 8 - Diapositive

Wel of niet een scheidbaar werkwoord?
We kijken naar de klemtoon. 
-> Wat is een klemtoon? 
-> Waar ligt de focus in het woord?
zonnebril - tafel - telefoon
Weet je het niet? Kijk in het woordenboek. 

Bij een scheidbaar werkwoord ligt de klemtoon altijd op de prefix!
Opbellen
Afspreken
Terugbrengen


Slide 9 - Diapositive

Welke van de twee is een scheidbaar werkwoord?

achterlopen - achtervolgen

voorspellen - voordoen

overleven - oversteken

Slide 10 - Diapositive

Infinitief - hele werkwoord
afwassen - Ik ga de borden afwassen.

klaarmaken - Zal ik vanavond het eten klaarmaken?

terugbellen - Je moet later vandaag de Belastingdienst terugbellen.

Slide 11 - Diapositive

Infinitief + te
afwassen - Je hoeft de borden niet af te wassen.

klaarmaken - Ik zal proberen het eten klaar te maken.

terugbellen - Ik heb geen zin om de Belastingdienst terug te bellen

Slide 12 - Diapositive

presens (o.t.t.) 
afwassen - Olga wast de borden af.
klaarmaken - Ik maak het eten klaar.
terugbellen - Wij bellen de Belastingdienst terug.

Ook in de imperfectum (o.v.t.):
afwassen - Olga waste de borden af.
klaarmaken - Ik maakte het eten klaar.
terugbellen - Wij belden de Belastingdienst terug.

Slide 13 - Diapositive

perfectum (o.v.t.)


afwassen - Olga had nog niet alle borden afgewassen.
klaarmaken - Ik had deze week het eten elke dag klaargemaakt.
terugbellen - Wij hadden de Belastingdienst teruggebeld.

Slide 14 - Diapositive

plusquamperfectum (v.v.t.) / voltooid deelwoord

afwassen - Olga had nog niet alle borden afgewassen.
klaarmaken - Ik had deze week het eten elke dag klaargemaakt.
terugbellen - Wij hadden de Belastingdienst teruggebeld.

Slide 15 - Diapositive

Maak opdracht 6 met je buur.
Overleg welk woord volgens jullie wel of geen scheidbaar werkwoord is.

Slide 16 - Diapositive

stofzuigen...

Slide 17 - Diapositive

Huiswerk
Opdracht 3, 4, 5, 7, 8

Slide 18 - Diapositive