Hoofdstuk 8 - Bij de makelaar

■ soorten woonruimte
■ in en bij het huis 
■ meubels
■ negatie 
■ preposities 
■ conjuncties: nevenschikkend 
■ uitspraak ij / ei - eu - ie
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Beroepsopleiding

Cette leçon contient 26 diapositives, avec diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 120 min

Éléments de cette leçon

■ soorten woonruimte
■ in en bij het huis 
■ meubels
■ negatie 
■ preposities 
■ conjuncties: nevenschikkend 
■ uitspraak ij / ei - eu - ie

Slide 1 - Diapositive

■ soorten woonruimte
■ in en bij het huis 
■ meubels
■ negatie 
■ preposities  
■ uitspraak ij / ei - eu 

Slide 2 - Diapositive

woonruimte
de woning
het huis
de flat
het appartement
de bovenwoning 
de benedenwoning
de verdieping

Slide 3 - Diapositive

in en om het huis
woonkamer
slaapkamer
keuken
gang
wc
badkamer

raam
deur
balkon
tuin
schuurtje
garage

Slide 4 - Diapositive

Maak een zin met dit object.

Slide 5 - Diapositive

Maak een zin met dit object.

Slide 6 - Diapositive

Maak een zin met dit object.

Slide 7 - Diapositive

Maak een zin met dit object.

Slide 8 - Diapositive

Hoe groot is je huis?
Woon je alleen?
Heb je een aparte keuken of een open keuken?
Heb je een tuin en/of een balkon?
Op welke verdieping woon je?
Heb je een duur huis?
Heb je veel meubels? 

Slide 9 - Diapositive

Negatie
De bovenwoning ligt niet ver van het centrum.
Ik heb geen idee!



Slide 10 - Diapositive

Negatie
De bovenwoning ligt niet ver van het centrum.
Ik heb geen idee!

geen -> indefiniete woorden: geen grote kamer
de kamer is niet groot
werkwoorden ontken je met niet 
substantieven ontken je met geen 

Slide 11 - Diapositive

Negatie
De bovenwoning ligt niet ver van het centrum.
Ik heb geen idee!

geen -> indefiniete woorden: geen grote kamer
de kamer is niet groot
werkwoorden ontken je met niet 
substantieven ontken je met geen 
moet <-> hoeft niet (te + infinitief)

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Prepositie
opdracht 7
in januari 
op maandag 
om 17:00 uur
tegen
achter / voor
naast
op / onder
aan / van
om

boven / onder
bij
in
tussen
tegenover
met

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

onderschikkend
nevenschikkend
en - opsomming
of - keuze
maar - tegenstelling
want - reden
dus - conclusie
wanneer, als, terwijl, zodra, voordat, voor, toen, nadat, zolang als, totdat, sinds, doordat, zodat, waardoor, omdat, opdat, indien, mits, tenzij, hoewel, ofschoon, ondanks dat, zoals, alsof, dat, of…
Ik blijf thuis
want
ik ben ziek.
Ik blijf thuis
omdat
ik ziek ben.
conjuncties

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

ei/ij
eu
ie
grijs
keuken
weinig
prima
deur
frietjes
allerlei
vrijdag
iedereen
leuk
liever
blijven
neus
kleur
negatief

Slide 18 - Diapositive

1

Slide 19 - Vidéo

03:10
Een tiny house mag niet groter zijn dan 13 m².
Gerard heeft een eigen badkamer.
Gerard vindt zijn keuken te klein.
Het water in de wc is ‘gerecycled’.
Gerard heeft een tweepersoonsbed.

Slide 20 - Diapositive

Een tiny house mag niet groter zijn dan 13 m².
Gerard heeft een eigen badkamer.
Gerard vindt zijn keuken te klein.
Het water in de wc is ‘gerecycled’.
Gerard heeft een tweepersoonsbed.

Slide 21 - Diapositive

intensief luisteren
vriend, tuin, huisje, zomer, 's morgens,
slapen, herfst, meubels, binnen, makelaar

Slide 22 - Diapositive

slipper
sandaal
boodschappen
winkelen
eetcafe
restaurant
jurk
rok
vleeswaren
vlees
warenhuis
supermarkt
blouse
overhemd
apotheek
drogist
bakker
banketbakker
poelier
slager

Slide 23 - Diapositive

van richting veranderen
verandering van situatie
reflexief werkwoord

werkwoord dat een 
reflexief pronomen
nodig heeft. 

transitief werkwoord
werkwoord dat een object  nodig heeft
Jan slaat Piet.
Ik vergis me.
zijn
hebben
Het tweede werkwoord is: 
       - zijn
       - blijven 
       - beginnen 
       - kwijtraken 
       - naderen
       - tegenkomen
Jan is verhuisd.
Jan is Piet kwijtgeraakt.

Slide 24 - Diapositive

Hart van mijn huis

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Diapositive