Als je deze uit je hoofd leert, kan het makkelijker worden om het naamwoordelijk gezegde te herkennen.
Slide 10 - Diapositive
koppelwerkwoorden (2/2)
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen
Bij zinnen met een naamwoordelijk gezegde kun je de koppelwerkwoorden met elkaar verruilen.
Ik ben docent.
Ik word docent.
Ik blijf docent.
Ik blijk docent.
Ik lijk docent.
etc..
Slide 11 - Diapositive
Koppel- en hulpwerkwoorden
Hoofdstuk 2
Bladzijde 60 en 61
Slide 12 - Diapositive
Er bestaan twee soorten zinnen:
1. Het onderwerp doet iets of deed iets;
2. Het onderwerp is iets.
In zin 1 zit een werkwoordelijk gezegde
In zin 2 zit een naamwoordelijk gezegde.
Actief of 'staat van zijn'
Het is of/of, niet en/en
Slide 13 - Diapositive
Je kunt aangeven of een werkwoord een koppel- of hulpwerkwoord of een zelfstandig werkwoord is.
Werkwoord - Werkwoorden zijn woorden die aangeven welke handeling of toestand of welk proces in de zin centraal staat. Werkwoorden geven aan in welke tijd de zin staat: de verleden, tegenwoordige of toekomende tijd. Het werkwoord past zich altijd aan aan het onderwerp van de zin
Wat voor soort werkwoord?
Slide 14 - Diapositive
Je kunt aangeven of een werkwoord een koppel- of hulpwerkwoord of een zelfstandig werkwoord is.
Zelfstandig werkwoord (ZWW)- geeft aan wat het onderwerp doet (gooien, lopen, vangen, schrijven, denken) - kan alleen in de zin staan. Hoort in werkwoordelijk gezegde
Hulpwerkwoord(HWW) - kan niet alleen in de zin staan, helpen ZWW of KWW altijd. Hoort in alle gezegdes
Koppelwerkwoord (KWW)- koppelt het onderwerp aan hetgeen wat erover gezegd wordt - Hoort in naamwoordelijk gezegde
Wat voor soort werkwoord?
onmogelijk
Het KWW en ZWW kunnen nooit samen in een (enkelvoudige) zin staan
Slide 15 - Diapositive
Koppelwerkwoord (KWW)- koppelt het onderwerp aan hetgeen wat erover gezegd wordt - Hoort in naamwoordelijk gezegde
Zijn, worden, blijken, lijken, schijnen, blijven.
De bal is rond.
De jongen wordt dokter.
Wat voor soort werkwoord?
Slide 16 - Diapositive
Zelfstandig werkwoord (ZWW)- geeft aan wat het onderwerp doet (gooien, lopen, vangen, schrijven, denken) - kan alleen in de zin staan. Hoort in werkwoordelijk gezegde
De jongens zouden naar school fietsen
Maar ze zijn van hun fiets gevallen
Ze hebben daardoor verder moeten lopen
Wat voor soort werkwoord?
Slide 17 - Diapositive
Zelfstandig werkwoord (ZWW)
De jongens zouden naar school fietsen
Maar ze zijn van hun fiets gevallen
Ze hebben daardoor verder moeten lopen
Welke regel kun je uit deze voorbeelden leren?
Wat voor soort werkwoord?
Slide 18 - Diapositive
Zelfstandig werkwoord (ZWW)
De jongens zouden naar school fietsen
Maar ze zijn van hun fiets gevallen
Ze hebben daardoor verder moeten lopen
Welke regel kun je uit deze voorbeelden leren?
Wat voor soort werkwoord?
Zelfstandig werkwoord is laatste ww in de zin!
Slide 19 - Diapositive
Waarom heet een koppelwerkwoord een koppelwerkwoord?
Slide 20 - Question ouverte
Wat is het NG? [vergeet haken niet] Die jonge docente was mentor van 2B
Slide 21 - Question ouverte
Wat is het NG? [vergeet haken niet] Ook in Nederland wordt een warme zomer heel gewoon
Slide 22 - Question ouverte
Wat is het NG? [vergeet haken niet] Pas gisteren bleek zijn bekentenis hartstikke vals
Slide 23 - Question ouverte
Benoem HWW, ZWW, KWW Theo Maassen heeft een tijdje geleden een trofee gestolen
Slide 24 - Question ouverte
Benoem HWW, ZWW, KWW Dit voorjaar gooide hij iemands camera stuk
Slide 25 - Question ouverte
Benoem HWW, ZWW, KWW Theo heeft een kort lontje.
Slide 26 - Question ouverte
Benoem HWW, ZWW, KWW Maar in het theater laat hij ons allemaal lachen.