Begrijpend lezen les 1 woordenboek

Begrijpend lezen 
Hoe gebruik ik een woordenboek?
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Begrijpend lezen 
Hoe gebruik ik een woordenboek?

Slide 1 - Diapositive

Wanneer gebruik jij een woordenboek?

Slide 2 - Question ouverte

Waarom zoek je een woord op in het woordenboek?
In een woordenboek staan woorden, afkortingen, spreekwoorden, gezegdes en uitdrukkingen. Er zijn verschillende redenen om een woord in het woordenboek op te zoeken, zoals:
  • Betekenis van een woord
  • Betekenis van een spreekwoord, uitdrukking of gezegde
  • De schrijfwijze van een woord
  • Geslacht van het woord
  • Uitspraak van een woord
  • Betekenis van een afkorting




Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Vidéo



Hoe werkt een woordenboek?
Alfabetische volgorde
In een woordenboek staan de woorden op alfabetische volgorde. Het is dan ook erg belangrijk dat je woorden in alfabetische volgorde kunt zetten.

De woordenboekvorm
In het woordenboek staan de woorden in de ‘woordenboekvorm’. Het woord dat je opzoekt, noem je het trefwoord.

Zelfstandig naamwoord
Zelfstandig naamwoorden staan in het woordenboek in het enkelvoud. Meervoudsvormen en verkleinwoorden kunnen wel opgezocht worden in een woordenboek, maar dan moet er bij het enkelvoud van het zelfstandig naamwoord worden gekeken.
tafels - tafel
musea - museum
duimpje - duim





Slide 5 - Diapositive



Werkwoorden
Werkwoorden staan in het woordenboek als het hele werkwoord,
het infinitief (de wij-vorm).

geoefend - oefenen
geweest - zijn
vertelde - vertellen
liep - lopen



Samenstellingen
Als een woord uit meerdere woorden bestaat, dan is dat een samenstelling. Soms staat een samenstelling wel in het woordenboek en soms niet. Veelgebruikte samenstellingen staan in het woordenboek.
Je kunt altijd het deel van de samenstelling opzoeken dat je nog niet kent, dan weet je ook de betekenis van de hele samenstelling. Voorbeeld: managementadviseur = management + adviseur










Slide 6 - Diapositive

Hoe zoek je het woord 'bevond' op in het woordenboek?
A
Bevond
B
bevind
C
Bevinden

Slide 7 - Quiz

Hoe zoek je 'sportieve' op in het woordenboek?
A
sport
B
voetbal
C
sportief
D
sportiefe

Slide 8 - Quiz

Hoe zoek je 'aangeschaft' op in het woordenboek?
A
aanschaffen
B
schaft aan
C
aanschaf
D
aanschaven

Slide 9 - Quiz

Hoe zoek je 'directeuren' op in het woordenboek?
A
baas
B
directeur
C
directie
D
directrice

Slide 10 - Quiz

Wat staat er in het woordenboek bij het woord 'compagnon'?

Slide 11 - Question ouverte

Wat staat er in het woordenboek bij het woord 'onderkruiper'?

Slide 12 - Question ouverte

Wat staat er in het woordenboek bij het woord 'duimschroef'?

Slide 13 - Question ouverte

Ik kan met gemak een woord
opzoeken in het woordenboek.
😒🙁😐🙂😃

Slide 14 - Sondage

Leerjaar 2 extra leerstof

Slide 15 - Diapositive

Figuurlijk taalgebruik
In een woordenboek kun je ook spreekwoorden, gezegdes en uitdrukkingen opzoeken. Kijk dan bij het eerste zelfstandig naamwoord van het spreekwoord, het gezegde of de uitdrukking. Als er geen zelfstandig naamwoord in staat, dan zoek je bij het belangrijkste woord.
De appel valt niet ver van de boom.
appel
Hoge bomen vangen veel wind.
boom



Slide 16 - Diapositive

Door het oog van de naald kruipen. Welk woord zoek je op?
A
naald
B
kruipen
C
door
D
oog

Slide 17 - Quiz

Wat is de betekenis van:
'iemand de oren wassen'?

Slide 18 - Question ouverte

Wat is de betekenis van:
'Hij oordeelt als een blinde over kleuren'?

Slide 19 - Question ouverte