brugklas poëzie

1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

poëzie

Slide 3 - Carte mentale

Slide 4 - Lien

Fictie onderdeel 3
Lessen poëzie

We gaan in twee lessen werken aan poëzie en aan het eind schrijven jullie een gedicht over '100 jaar' of 'herinneringen'.
Met dit gedicht zijn prijzen te verdienen, dus doe je best.

Slide 5 - Diapositive

Hoe herken je gedichten?
- De bladzijde met een gedicht ziet er leeg uit.
   Er staan weinig woorden op en de regels lopen meestal niet
   door tot het einde van de pagina.

- Soms staan de versregels in blokjes bij elkaar. Zo'n blokje heet
  een 'strofe'.

Slide 6 - Diapositive

Hoe herken je gedichten?
- Er is een duidelijke maat (ritme)
- Herhaling van klanken en rijm    
  (eindrijm, alliteratie)
- Herhaling van woorden en soms van hele
   zinnen.

Slide 7 - Diapositive

Als niemand kijkt



Als niemand kijkt...
Als niemand kijkt dan kan ik alles
Dan ben ik de grote held
Speel ik de sterren van de hemel
Ben ik de beste van het veld
Mijn verstand zit in mijn voeten
En als het moet ook in mijn kop
Die bal gaat in de kruising
Met een omhaal of een lob


Ik ben beter dan Ronaldo
Dan een Klaas Jan Huntelaar
Die is met mij vergeleken
Een onbeholpen stuntelaar
Vraag niet naar bewijzen
Waar mijn talent uit blijkt
Maar geloof me, ik kan alles
Zolang er niemand kijkt

Dus wat sta je nou te kijken
Als je kijkt dan gaat het mis
Dan ben ik een amateurtje
En da’s het ergste wat er is

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

De opdracht
Maak een keuze of je een gedicht gaat schrijven over: '100 jaar', of over 'herinneringen'.
Maak een woordspin met alle woorden waaraan je moet denken bij deze woorden.

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

synoniemen en tegenstellingen
- Zoek bij de woorden die je hebt genoteerd:
 
  a. synoniemen en
  b. woorden die je doen denken aan dit woord;
  c. woorden die het tegengestelde betekenen

- Zet deze woorden naast de woorden in je woordspin.


Slide 13 - Diapositive

Schrijf twee dichtregels
- Schrijf nu twee dichtregels met een aantal woorden uit je
  woordspin en woorden naast de woordspin.

- Let op de maat (het ritme)

- Zoek daarna een afbeelding die past bij jouw mooiste   
   dichtregel.

Slide 14 - Diapositive

keuze afbeelding
- Vraag je bijvoorbeeld af:

  Welke kleur past bij deze dichtregel?
  Welke emotie past bij deze regel?
  Welke omgeving of temperatuur past bij deze dichtregel?
  Welke mensen/dieren/objecten passen erbij?
  Hoe ruikt/proeft het?

Slide 15 - Diapositive

Wat heb je geleerd van deze les?

Slide 16 - Question ouverte