Woordsoorten vz en tw TL1 (talent)

Leerdoelen voor deze les
- Je kunt de verschillende woordsoorten in een zin benoemen (lw, znw, bn, ww (verschillende vormen), vz, tw (htw en rtw))
1 / 10
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1

Cette leçon contient 10 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Leerdoelen voor deze les
- Je kunt de verschillende woordsoorten in een zin benoemen (lw, znw, bn, ww (verschillende vormen), vz, tw (htw en rtw))

Slide 1 - Diapositive

Geef van de woorden in de volgende zin aan wat voor soort woord het is: In de gele envelop zitten leuke kaarten.
LW
BN
ZNW
In
de
gele
envelop
zitten
leuke
kaarten.

Slide 2 - Question de remorquage

Wat is een voorzetsel?
Probeer uit te leggen/
voorbeeld te geven.

Slide 3 - Carte mentale

Wat zijn telwoorden? En weet je het verschil tussen hoofd- en rangtelwoorden?

Slide 4 - Question ouverte

Aan de slag
Vind je de woordsoorten voorzetsel en telwoord nog lastig?
Maak: opdracht 1 van 4.7 Talent (digitaal).

Denk je: dit lukt mij?
Maak: opdracht 16 van 4.7 Talent (digitaal).
Lukt het digitaal niet? Maak de opdracht dan in je boek.

Tijd: 5 à 6 minuten. 

Slide 5 - Diapositive

Net heb je opdracht 1 of opdracht 16 gemaakt. Zet in de chat hoe dit ging.

Vond je het toch nog lastig? Volg dan de uitleg voor het voorzetsel en de telwoorden. Anders mag je aan de slag met de opdrachten uit je weekplan (opdracht 1, 5, 8, 9, 11 en 12 van Talent 4.7). Je kunt ook oefenen met de opdrachten van Learnbeat (hoofdstuk 7, woordsoorten).

Slide 6 - Diapositive

Voorzetsels
Wat is een voorzetsel? Een voorzetsel staat vaak voor een zelfstandig naamwoord. Meestal staat het lidwoord hier nog tussen. Je krijgt dan vz + lw + znw.
Voorzetsels zijn onder andere: voor, achter, naast, tussen, tijdens, op, in, etc.

Als je wilt controleren of een woord een voorzetsel is, kan je kijken of je het woord kan gebruiken voor de kast of de vakantie.
Kijk maar: Tijdens de vakantie ligt de pen onder de kast.

Slide 7 - Diapositive

Voorzetsels
Als je wilt controleren of een woord een voorzetsel is, kan je kijken of je het woord kan gebruiken voor de kast of de vakantie.
Kijk maar: Tijdens de vakantie ligt de pen onder de kast.

Het woordje te is ook een voorzetsel, als het voor het infinitief staat.
Oma zit te breien.
De kat ligt te spinnen.

Slide 8 - Diapositive

Telwoorden
Er zijn twee verschillende soorten telwoorden.
Hoofdtelwoorden
Rangtelwoorden
geeft een hoeveelheid aan
geeft een volgorde aan
VB: drie, honderd
VB: eerste, laatste
niet alleen getallen!
eindigt op -de of -ste!
VB: veel, weinig
VB: tiende, middelste

Slide 9 - Diapositive

Aan de slag
Op Learnbeat (hoofdstuk 7, woordsoorten) kun je opdrachten maken per woordsoort.  Bij de opdrachten van Talent komen alle woordsoorten door elkaar aan bod.

Wat: opdrachten maken van Learnbeat (hoofdstuk 7) of van Talent (H4.7 opdr: 5, 8, 9, 11 en 12)
Hoelang? 

Slide 10 - Diapositive