H2: grammatica ZD naamwoordelijk gezegde

Grammatica
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Grammatica

Slide 1 - Diapositive

Programma
  • Lesson Up herhaling zinsdeel naamwoordelijk gezegde (nwg)
  • Uitleg bij Blok 5, spelling
  • Werken aan opdrachten

Slide 2 - Diapositive

Lesdoelen
  • Je kunt het naamwoordelijk gezegde benoemen bij het ontleden van zinnen.
  • Je weet het verschil tussen de directe rede en de indirecte rede.
  • Je kunt op een juiste manier (met gebruik van de spellingsregels) de directe rede noteren.

Slide 3 - Diapositive

Soorten werkwoorden
1. zelfstandige werkwoorden (zww)  = wwg
2. koppelwerkwoorden (kww) = nwg
  • zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen (heten, dunken, voorkomen) 
  • koppelt het onderwerp aan het naamwoordelijk deel ('ond=nw.deel')
3. hulpwerkwoorden (hww) = extra werkwoord in de zin

Regel: "Bij twee of meer werkwoorden in de zin is de persoonsvorm ALTIJD een hulpwerkwoord (hww)."

Slide 4 - Diapositive

In een schema

Slide 5 - Diapositive

Noem een koppelwerkwoord

Slide 6 - Carte mentale

Koppelwerkwoorden:

zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen

(heten, dunken en voorkomen)



Slide 7 - Diapositive

Een naamwoordelijk gezegde bevat altijd een koppelwerkwoord
A
juist
B
onjuist

Slide 8 - Quiz

Nwg bestaat uit:
werkwoordelijk deel = kww + eventuele hww 
naamwoordelijk deel = waaraan het onderwerp gekoppeld wordt

Verschil wwg en nwg:
Werkwoordelijk gezegde  zegt wat iemand of iets doet
Naamwoordelijk gezegde zegt wat iemand of iets is of wordt


Naamwoordelijk gezegde

Slide 9 - Diapositive


'Mijn zus is vervelend.'
Deze zin heeft een:
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 10 - Quiz

'De baby wordt groot.'
Deze zin heeft een:
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 11 - Quiz

'Het jongentje loopt naar school.'
Deze zin heeft een:
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 12 - Quiz

Werkwoordelijk deel
Het werkwoordelijk deel (ww.deel) bevat alle werkwoorden uit de zin. 

Een van die werkwoorden is een 
koppelwerkwoord (kww). 


Slide 13 - Diapositive

Naamwoordelijk deel
Het naamwoordelijk deel (nw.deel) bevat een bijvoeglijk of zelfstandig naamwoord dat een eigenschap (streng, docent beeldende kunst) van het onderwerp (De hockeycoach, Sien) geeft. 

Het koppelwerkwoord koppelt de eigenschap aan het onderwerp.




Slide 14 - Diapositive

Welk van de onderstaande woorden is geen koppelwerkwoord.
A
zijn
B
blijken
C
kijken
D
schijnen

Slide 15 - Quiz

Naamwoordelijk gezegde?
Mijn vader is op zijn studeerkamer
pv = is, o = mijn vader, bwb = op zijn studeerkamer (waar?)

"Wie of wat is mijn vader?" = geen antwoord. Is = geen koppelwerkwoord, maar een zelfstandig werkwoord.
Deze zin heeft dus geen naamwoordelijk gezegde. Een naamwoordelijk gezegde neemt een toestand of eigenschap van het onderwerp aan.


Slide 16 - Diapositive

'Het gebouw wordt afgebroken.'
Deze zin heeft een:
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 17 - Quiz


'Mijn vriend wordt leraar.'
Deze zin heeft een:

A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 18 - Quiz

Wat is het naamwoordelijk gezegde in de volgende zin:
'De afwas blijft vervelend.'
A
Blijft
B
afwas blijft
C
afwas blijft vervelend
D
Blijft vervelend

Slide 19 - Quiz

'Hij gaat komende vrijdag weer naar huis.'
Deze zin heeft een:
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 20 - Quiz

Welk gezegde?
'Het openbaar vervoer is voor studenten ideaal.'
A
wwg
B
nwg

Slide 21 - Quiz

Welk gezegde?
'Pablo is vorige week ingeënt tegen corona.'
A
wwg
B
nwg

Slide 22 - Quiz

Welk gezegde?
'Joep gaat elke dag met de bus naar school.'
A
wwg
B
nwg

Slide 23 - Quiz

Welk gezegde?
'Het diploma wordt vanmiddag uitgereikt.'
A
wwg
B
nwg

Slide 24 - Quiz

Welk gezegde?
'Jij bakt een lekkere chocoladecake.'
A
wwg
B
nwg

Slide 25 - Quiz

Welk gezegde?
'Jouw chocoladecake is heel lekker geworden.'
A
wwg
B
nwg

Slide 26 - Quiz

Welk gezegde?
'Met de patiënt is gelukkig alles in orde.'
A
wwg
B
nwg

Slide 27 - Quiz

Naamwoordelijk gezegde
In zinnen met een naamwoordelijk gezegde zit nooit een lijdend voorwerp!

Slide 28 - Diapositive