Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Wat gaan we vandaag doen?
Krant lezen (10 minuten)
Nieuwe uitleg (15 minuten)
Zelf aan de slag (25 minuten)
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
www.ftm.nl
Slide 3 - Lien
Slide 4 - Diapositive
Hoofdstuk 6 Lezen:
Tekst en publiek
Slide 5 - Diapositive
Doel
Aan het eind van deze les kan je vaststellen wat het publiek/de doelgroep van een tekst is.
Slide 6 - Diapositive
apps.noordhoff.nl
Slide 7 - Lien
Voor wie is deze tekst bedoeld en waar zie je dat aan?
Slide 8 - Carte mentale
Voor wie is deze tekst bedoeld en waar zie je dat aan?
Slide 9 - Carte mentale
Voor wie is deze tekst bedoeld en waar zie je dat aan?
Slide 10 - Carte mentale
Lezen H6 - Tekst en publiek
Een schrijver schrijft zijn tekst voor een bepaald publiek. Dit kan jong of oud zijn, maar ook gericht op amusement of om je iets te leren.
Je kunt aan verschillende dingen zien voor welke lezers een tekst bedoeld is:
het onderwerp
de bron
het taalgebruik
de lay-out
Slide 11 - Diapositive
Lezen H6 - Tekst en publiek
Het onderwerp
Aan het onderwerp van een tekst kun je vaak zien voor wie de tekst geschreven is. Zo is een tekst over internetkosten vaak geschreven voor volwassenen en een tekst over de nieuwste schooltassen voor jongeren.
De bron
Er zijn bladen en websites gericht op vrouwen (Margriet), maar ook voor mannen (AutoWeek). Of bijvoorbeeld een tekst over sport is geschreven voor sportliefhebbers.
Slide 12 - Diapositive
Lezen H6 - Tekst en publiek
Het taalgebruik
Een tekst voor jongeren heeft vaak korte zinnen en weinig moeilijke woorden. Een wetenschappelijke tekst juist het tegenovergestelde.
In teksten die bestemd zijn voor een specifiek publiek, lees je ook wel jargon - vaktaal.
Slide 13 - Diapositive
Lezen H6 - Tekst en publiek
De lay-out
Je ziet vaak aan de illustraties, kleuren en koppen voor welk publiek een tekst of advertentie is geschreven.
Slide 14 - Diapositive
Maken
H6 Lezen - Maak opdracht 1, 2 en 3
Of werk in de reader aan hoofdstuk 6.
Klaar met een van de twee? Dan ga je het andere maken.