M3 Voeding en vertering 24/25

M3 Voeding en vertering 24/25
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

M3 Voeding en vertering 24/25

Slide 1 - Diapositive

Planning
- Thema 12 Voeding en Vertering (mavo 4 stof) BS 1

Slide 2 - Diapositive

Voeding en vertering

Slide 3 - Carte mentale

Enzymen

Slide 4 - Carte mentale

Leerdoelen BS 1
- Je kunt de werking van enzymen beschrijven
- Je kunt beschrijven welke rol bacteriën en schimmels spelen bij voedselbederf
- Je kunt manieren noemen waarop voedsel kan worden geconserveerd

Slide 5 - Diapositive

Enzymen
- Eiwitten
- Versnellen reacties zoals: verbranding en assimilatie
- Enzymen werken specifiek

Slide 6 - Diapositive

Enzymen werken als schaar of lijm
- Weinig enzym nodig voor veel hoeveelheden stof 
- Enzymen worden zelf niet gebruikt

Slide 7 - Diapositive

Enzym als schaar

Slide 8 - Diapositive

Enzym als lijm

Slide 9 - Diapositive

Enzymactiviteit
  • De snelheid waarmee een enzym een reactie versnelt. 
  • Snelheid kan afhangen van temperatuur en zuurgraad
  • Onder min -> geen werking van enzymen
  • Boven min -> enzym wordt werkzaam. 
  • Werking van enzymen is max bij optimum temperatuur
  • Boven optimum -> denaturatie enzymen 

Slide 10 - Diapositive

Enzymactiviteit

Slide 11 - Diapositive

  • Enzymen zijn werkzaam in vloeistoffen -> water + opgeloste stoffen
  • Opgeloste stoffen -> bepaalde ph waarde 
  • Ph 7 -> neutraal (water)
  • Ph <7 -> zuurder
  • Ph >7 -> basischer 

Slide 12 - Diapositive

Voedselbederf
samen lezen

Slide 13 - Diapositive

Voedselbederf
Voedsel -> dode resten van organismen 
Reducenten (bacterien en schimmels) breken dode resten af. Enzymen in bacterien en schimmels versnellen dit proces.
- optimale temp + vochtigheid -> voedsel bederft sneller 
- Bij afbraak kan giftige stoffen ontstaan  -> voedselvergiftiging
- Voedsel veel ziekmakende bacterien of schimmels -> voedselinfectie

Slide 14 - Diapositive

Conserveren
Omstandigheden voor bacteriën en schimmels ongunstig maken. 

Slide 15 - Diapositive

Wat doet een enzym?
A
versnelt een specifieke reactie
B
maakt substraten
C
verzwakt een specifieke reactie

Slide 16 - Quiz

Welke bewering klopt?
A
P is de minimumtemperatuur voor dit enzym
B
Q is de optimumtemperatuur voor dit enzym
C
R is de maximumtemperatuur voor dit enzym

Slide 17 - Quiz

De stijging van de activiteit tussen P en Q komt doordat ...
A
er meer enzymen bijkomen
B
er per enzymmolecuul meer product wordt gevormd
C
er meer substraat bijkomt

Slide 18 - Quiz

Welke bewering is waar bij temperaturen P, Q en R?
A
Bij alle drie de temperaturen is de enzymactiviteit gelijk.
B
Tussen P en Q neemt de activiteit toe, omdat de temperatuur van het enzym toeneemt.
C
Tussen P en Q neemt de activiteit af, omdat de concentratie van het enzym afneemt.
D
Punt R is de optimumtemperatuur

Slide 19 - Quiz

Een te lage temperatuur is geen ramp, maar wat is het gevaar bij een te hoge temp? meerdere antwoorden mogelijk
A
verlies van enzymactiviteit door denaturatie
B
verlies van enzymactiviteit door inactivatie
C
er is geen gevaar
D
ook een lage temp is van invloed op de werking van het enzym

Slide 20 - Quiz

De maximumtemperatuur van een enzym vertelt je...
A
...bij welke temperatuur het enzym kapot gaat
B
...bij welke temperatuur het enzym gaat werken
C
...bij welke temperatuur het enzym het beste werkt
D
geen van genoemde antwoorden

Slide 21 - Quiz

Voedselbederf ontstaat door..........
A
schimmels
B
celdeling
C
bacteriën
D
schimmels en bacteriën

Slide 22 - Quiz

Wat is conserveren?
A
Een manier om voedsel te bewaren
B
Een manier hoe bacteriën en schimmels zich voortplanten
C
Een manier om voedsel te maken
D
Een manier om bacteriën en schimmels te doden

Slide 23 - Quiz

Wat is geen conserveermiddel?
A
suiker
B
water
C
zuur
D
zout

Slide 24 - Quiz

Voedselvergiftiging ontstaat door
A
Het binnenkrijgen van bacteriën of schimmels
B
Het binnenkrijgen van giftstoffen

Slide 25 - Quiz

Een pak yoghurt uit de koelkast in de supermarkt is:
A
gesteriliseerd
B
gepasteuriseerd
C
vacuüm verpakt
D
ingevroren

Slide 26 - Quiz

Welke producten kun je drogen om ze zo te conserveren?
A
druiven
B
tomaten
C
vis
D
melk

Slide 27 - Quiz

Maken
Thema 12 BS 1 (in boekje/ schrift)

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive