chap 7 - sources DG

le vendredi 19 juin 2020
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

le vendredi 19 juin 2020

Slide 1 - Diapositive

programme
  • informatie toets maandag 22 juni
  • le verbe devoir (source G) + il faut
  • (phrases-clés D / exercice 17)

Slide 2 - Diapositive

interro 
exercice A 
Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in de futur simple in. (5)

Zie volgende dia voor een voorbeeldvraag.

Slide 3 - Diapositive

En 2030, je (travailler) .........en France.

Slide 4 - Question ouverte

Mes amis (être)......toujours les bienvenus chez moi.

Slide 5 - Question ouverte

interro
exercice B
Réponds aux questions en français. Gebruik minstens 4 woorden per zin. (10) 

Het gaat hier om de phrases-clés van bron D.
Zie volgende dia voor een voorbeeldvraag.

Slide 6 - Diapositive

Il va faire beau ce week-end?

Slide 7 - Question ouverte

interro
exercice C (20)
13 x F-N
  7 x N-F


Slide 8 - Diapositive

interro
exercice D

Vul de juiste vorm van het werkwoord devoir in. (4)

Het werkwoord devoir betekent 'moeten'. 
Pak je tekstboek op pagina 99 er maar even bij.

Slide 9 - Diapositive

Tu (présent) .....faire tes devoirs?

Slide 10 - Question ouverte

Il (passé composé) ...se lever très tôt.

Slide 11 - Question ouverte

exercice E
exercice E
Traduis en néerlandais (4)

Twee Franse zinnen vertalen waarin een vorm van het werkwoord devoir staat

Slide 12 - Diapositive

Hoe vertaal je: J'ai dû faire mes devoirs.

Slide 13 - Question ouverte

J'ai dû faire mes devoirs.
- Ik heb mijn huiswerk moeten maken.
of
- Ik moest mijn huiswerk maken.

Slide 14 - Diapositive

Hoe vertaal je: Il a dû prendre le bus.

Slide 15 - Question ouverte

Il a dû prendre le bus.
- Hij heeft de bus moeten nemen.
- Hij moest de bus nemen.

Slide 16 - Diapositive

interro
exercice F (2)

Een opdracht met de uitdrukking il faut.


Slide 17 - Diapositive

Vertaal: Il faut bien écouter.

Slide 18 - Question ouverte

Il faut bien écouter.
je moet goed luisteren.

Slide 19 - Diapositive

Vertaal: En France, il faut parler français.

Slide 20 - Question ouverte

En France, il faut parler français.
In Frankrijk moet je Frans spreken.

Slide 21 - Diapositive

il faut
  • il betekent hier niet hij

  • bijvoorbeeld:  Vasco, il faut arrêter de rigoler.
  • Dat betekent: Vasco, je moet stoppen met lachen. 

  • Of bijvoorbeeld: Linda et Femke, il faut travailler maintenant.
  • Dat betekent: Linda en Femke, jullie nu werken.

Slide 22 - Diapositive

Handig!
Na il faut kun je ene heel werkwoord gebruiken.
  • iL faut arrêter maintenant. (Je moet nu stoppen.)

  • A Paris il faut monter la tour Eiffel. (In Parijs moet je de Eiffeltoren beklimmen.).

Slide 23 - Diapositive

Maak zelf een zin met 'il faut'

Slide 24 - Question ouverte

Il nous reste du temps?
- exercice 17 à la page 105 (parler)
- Wie weet de gekste antwoorden te bedenken op de vragen uit dit gesprekje???

Slide 25 - Diapositive

bon weekend et à lundi!

Slide 26 - Diapositive