Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 60 min
Éléments de cette leçon
Nederlands
1h - vrijdag 28 januari
Slide 1 - Diapositive
Vandaag
- H4 Lezen
- H4 Woordenschat
Slide 2 - Diapositive
H4 Lezen
Inleiding, middenstuk, slot.
Je leert de inleiding, het middenstuk en het slot van een tekst herkennen.
Slide 3 - Diapositive
Gamen slecht voor jongeren? Echt niet!
De rook komt nog net niet van het scherm en het liefst ga ik door met gamen en whatsappen tot laat in de avond. Dan komt plotseling mijn vader binnen. Irritant natuurlijk. Level mislukt. Ik zou al uren aan het gamen zijn, volgens hem. ‘Slechte tijdsbesteding. Tijd voor een computertijdklok.’ Maar wat hij even vergeet, is dat gamen en netwerken goed zijn voor je gezondheid.
Slide 4 - Diapositive
Uit welke delen is een goede tekst opgebouwd?
Slide 5 - Question ouverte
Een inleiding van een tekst heeft altijd maar één alinea.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 6 - Quiz
Wat doet een schrijver in een inleiding van een tekst?
A
De schrijver stelt zichzelf voor.
B
De schrijver geeft een samenvatting.
C
De schrijver maakt de lezer nieuwsgierig
D
De schrijver introduceert het onderwerp.
Slide 7 - Quiz
Wat is een anekdote?
A
Een anders gedrukt woord die belangrijk is
B
Een kort verhaaltje (soms grappig)
Slide 8 - Quiz
Deelonderwerpen
deel - onderwerpen
Wat betekent dat nou eigenlijk?
Slide 9 - Diapositive
Bedenk een deelonderwerp bij 'oud en nieuw'
Slide 10 - Carte mentale
Het slot
Slide 11 - Diapositive
Wat kun je in het slot van een tekst vinden?
A
Een samenvatting
B
Een conclusie
C
Een blik op de toekomst
D
De mening van de schrijver
Slide 12 - Quiz
Bij welke tekst ontbreekt vaak het slot?
A
Nieuwsbericht
B
Artikel in een tijdschrift
Slide 13 - Quiz
Aan de slag
Maken H4 Lezen
We lezen samen de tekst
Opdracht 1 en 2
Slide 14 - Diapositive
Woordenschat H4
Een tegenstelling zoeken.
Je kunt tegenstellingen van onbekende woorden vinden.
Slide 15 - Diapositive
Eerder geleerd
Synoniem zoeken
Omschrijving zoeken
Voorbeeld zoeken
Slide 16 - Diapositive
Startopdracht > NN
Vul in een minuut zo veel mogelijk woorden die elkaars tegenovergestelde zijn in. Bijvoorbeeld: dik ↔ dun.
timer
1:00
Slide 17 - Diapositive
Een tegenstelling vinden
Woorden die elkaars tegenovergestelde zijn, noem je tegenstellingen.
Signaalwoorden:
maar, echter, daarentegen, anderzijds, evenwel, hoewel, aan de ander kant
Slide 18 - Diapositive
Voorbeeld
Nieuwe games zijn vaak prijzig, maar in de uitverkoop zijn ze goedkoop.
Het woord prijzig is een tegenstelling van goedkoop. Prijzig betekent dus duur.