Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
Lesprogramma
Checkvragen paragraaf 1 en 2.
Uitleg paragraaf 3.
Opdracht bij paragraaf 3.
Aan de slag met leerrouteblad.
Slide 1 - Diapositive
Hoeveel % van al het water op de aarde is zoet water?
A
2,5%
B
12,5%
C
25%
D
48%
Slide 2 - Quiz
Wat is virtueel water?
A
Water dat we drinken
B
Water dat verdampt
C
Water dat we gebruiken voor het maken van producten
D
Water opgeslagen in gletsjers
Slide 3 - Quiz
Noem nu zelf drie voorbeelden van virtueel water.
Slide 4 - Question ouverte
2700 liter water
90 liter water
10 liter water
840 liter water
Slide 5 - Question de remorquage
Wat is een aquifer?
A
Een laag met (fossiel)water in de ondergrond
B
Een manier om landbouwgrond mee te kunnen besproeien
C
Water opslag van hergebruikt water
D
Een manier van duurzaam water beheer.
Slide 6 - Quiz
De verdamping van oppervlaktewater noemen we ...
A
transpiratie
B
evapotranspiratie
C
evaporatie
D
condenseren
Slide 7 - Quiz
De overgang van gasvormig water naar vloeibaar water noemen we ...
A
Verdamping
B
Condensatie
C
Smelten
D
Stollen
Slide 8 - Quiz
Wat is de motor van de hydrologische kringloop? (waterkringloop)
A
de zon
B
verdamping
C
condensatie
D
wind
Slide 9 - Quiz
De waterbalans van Nederland laat zien dat de neerslag en de rivieren voor aanvoer van zoet water zorgen. Wat zijn de factoren die zorgen voor het verdwijnen van water uit Nederland?
A
1. uitstroom van rivieren, nuttige neerslag
B
2. infiltratie, uitstroom van rivieren.
C
3. waterconsumptie, verdamping
D
4. import van virtueel water, verdamping
Slide 10 - Quiz
Slide 11 - Diapositive
Slide 12 - Diapositive
Natuurlijke oorzaken overstromingen:
1. Als het hard regent → Piekafvoer = Hoge afvoer van een rivier.
2. Als in de zomer veel sneeuw smelt.
3. Orkanen = Zware storm die ontstaat boven
warm zeewater:
Veel water wordt naar de kust geduwd.
Er valt veel neerslag.
Slide 13 - Diapositive
Menselijke oorzaken overstromingen:
1. Bomen zorgen voor infiltratie = Water dat de
grond in trekt. Bomenkap → regenwater stroomt
meteen naar de rivier.
2. Veel water uit de grond pompen → gebied zakt → overstromingen.