persoonsvorm klas 1 h/v

de persoonsvorm
De persoonsvorm is altijd een vorm van een werkwoord
een werkwoord kun je vervoegen:
bv: zwemmen - zwem, zwemt, zwom, zwemmen, zwommen, 
zijn - ben, bent ,is,  was, zijn, waren
1 / 12
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 12 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

de persoonsvorm
De persoonsvorm is altijd een vorm van een werkwoord
een werkwoord kun je vervoegen:
bv: zwemmen - zwem, zwemt, zwom, zwemmen, zwommen, 
zijn - ben, bent ,is,  was, zijn, waren

Slide 1 - Diapositive

welke van de volgende woord(en) zijn/is geen werkwoord?
A
negen
B
snuiven
C
barsten
D
schaatsen

Slide 2 - Quiz

hoe vind je de PV?
verander de tijd - van tegenwoordige tijd naar verleden tijd (en omgekeerd). Het werkwoord dat verandert is de PV

bv:
Ik heb de aardappels te dik geschild
Ik had de aardappels te dik geschild



Slide 3 - Diapositive

verander het getal. Staat de zin in het enkelvoud, maak er dan meervoud van. Het werkwoord dat mee verandert, is de PV

Ik heb de aardappelen te dik geschild.
wij hebben de aardappelen te dik geschild

Slide 4 - Diapositive

de derde manier:
Maak de zin vragend.

Ik heb de aardappelen te dik geschild
Heb ik de aardappelen te dik geschild?

Slide 5 - Diapositive

zinsdelen zoeken
Als je de PV hebt gevonden zet je er een streep onder en je zet er schuine strepen omheen.
De PV is namelijk het zinsdeel dat je nodig hebt om de andere zinsdelen te vinden.
Alle woorden of woordgroepen die je voor de PV kunt zetten, zijn een zinsdeel.

Slide 6 - Diapositive

Maak zinsdelen en sleep ze naar de juiste plek. 
Zinsdeel 1
Zinsdeel 2
Zinsdeel 3
Zinsdeel 4
Zinsdeel 5
Ik
maak
straks
mijn
opdrachten
wel

Slide 7 - Question de remorquage

Maak zinsdelen en sleep ze naar de juiste plek. 
Zinsdeel 1
Zinsdeel 2
Zinsdeel 3
Zinsdeel 4
Vrijdag
gaat
de
kat
naar
de
dierenarts

Slide 8 - Question de remorquage

Opdracht: geef aan welke woorden bij hetzelfde zinsdeel horen. Begin vooraan in de zin (ik = zinsdeel 1).
Zinsdeel 1
Zinsdeel 2
Zinsdeel 3
Zinsdeel 4
Ik
vind
dit
onderdeel
van
Nederlands
leuk

Slide 9 - Question de remorquage

zinsdeel 1
zinsdeel 2
zinsdeel 3
zinsdeel 4
zinsdeel 5
Larissa
gaat
morgen
op
de
fiets
naar
school

Slide 10 - Question de remorquage

woordsoorten
grammatica H1 - blz

zelfstandig naamwoord en lidwoord

Slide 11 - Diapositive

maak de startopdracht
  1. lees de theorie
  2. maak opdracht 1


Slide 12 - Diapositive