V3 Grammatica 1 en 3 (29-11-2024)

Welkom V3a
Grammatica 1 herhalen en starten met grammatica 3
29-11-2024
1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Welkom V3a
Grammatica 1 herhalen en starten met grammatica 3
29-11-2024

Slide 1 - Diapositive

Programma
  1. 10 minuten lezen
  2. Wat is er blijven hangen van grammatica 1?
  3. Samen nakijken 2-5 en 7a, blz 140-141
  4. Grammatica 3
  5. Afsluiting en vooruitblik

Slide 2 - Diapositive

10 minuten lezen

Slide 3 - Diapositive

Wat is de structuur van het Nederlands in een hoofdzin? Meerdere antwoorden zijn mogelijk.
(A/D)
A
pv - ond - andere zinsdelen
B
andere zinsdelen - ond - pv
C
andere zinsdelen - pv - ond -
D
ond - pv - andere zinsdelen

Slide 4 - Quiz

Welke overeenkomsten zijn er tussen Nederlands en Duits? (A_B_C_D)
A
bnw staan vaak voor het znw
B
De pv staat altijd op de laatste plaats in een (onderschikkende) bijzin
C
je kunt hele lange zinnen maken door telkens zinsdelen toe te voegen
D
De pv staat altijd op de tweede plaats in een hoofdzin

Slide 5 - Quiz

Waarom is woordjes stampen niet hetzelfde als een taal leren?

Slide 6 - Carte mentale

Grammatica 1

Nakijken 2-5 en 7a, blz 140-141

Slide 7 - Diapositive

Opdrachten blz 140
2    a     Zin a:     Gisteren sloeg de bliksem in in een elektriciteitsmast in Heerhugowaard.
                De bliksem sloeg gisteren in in een elektriciteitsmast in Heerhugowaard.
                In een elektriciteitsmast in Heerhugowaard sloeg gisteren de bliksem in.
        Zin b:    Donald Trumps waardering voor een dictator als Vladimir Poetin wordt door veel         mensen niet geaccepteerd.
                Door veel mensen wordt Donald Trumps waardering voor een dictator als Vladimir         Poetin niet geaccepteerd.
        Zin c:     Vanavond ga ik in mijn nieuwe outfit naar het schoolfeest.
                Ik ga vanavond in mijn nieuwe outfit naar het schoolfeest.
                In mijn nieuwe outfit ga ik vanavond naar het schoolfeest.
                Naar het schoolfeest ga ik vanavond in mijn nieuwe outfit.
        Zin d:     Ga je nu eindelijk de knoop doorhakken?
        Nu eindelijk ga je de knoop doorhakken?
    b     Bijwoordelijke bepalingen kun je het meest verschuiven. De persoonsvorm kun je het minst verschuiven.

Slide 8 - Diapositive

Opdrachten blz 140
3 De woorden in zin a en c kun je omwisselen. Bij zin a krijgt de bijwoordelijke bepaling een andere plaats. Dit verandert de betekenis niet. Bij zin c (Latijn) wordt de betekenis bepaalt door naamvallen, in het Latijn speelt de woordvolgorde dus geen enkele rol!

Zin b en d kun je de zinnen niet veranderen. In deze zinnen bepaalt de plaats de functie van de woordgroep en dus de betekenis. Het onderwerp wordt dan het lijdend voorwerp en het lijdend voorwerp het onderwerp.

4        De tand van de tijd - in de naam van de wet - van de duivel - uit het boze - in het begin - ter verdediging van mij


Slide 9 - Diapositive

Opdrachten blz 140
5  In het Nederlands, Engels en Duits (Germaanse talen) heb je meer woorden nodig om dezelfde betekenis uit te drukken dan in het Latijn, Italiaans en Frans.

7    a     Uitdrukkingen zoals ‘er zit geen droog brood in’ en ‘ergens een mouw aan passen’ zijn letterlijk vertaald. In het Engels kent men die uitdrukkingen niet. Voor een Engelsman zal er geen touw aan vast te knopen zijn.




Slide 10 - Diapositive

Grammatica 3

Doel: Je leert hoe je verschillende zinsdelen herkent in een zin.

Slide 11 - Diapositive


Wat is taalkundig ontleden?
A
Je kijkt naar de soort woorden
B
Je kijkt naar de functie van woorden

Slide 12 - Quiz


Wat is redekundig ontleden?
A
Je kijkt naar de soort woorden
B
Je kijkt naar de functie van woorden

Slide 13 - Quiz


Wat hoort bij redekundig ontleden?
A
zelfstandig naamwoord
B
onderwerp
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 14 - Quiz

Welke zinsdelen heb je geleerd op de basisschool en in klas 1 en 2?

Slide 15 - Carte mentale

Alle zinsdelen op een rijtje
  • Persoonsvorm (pv)
  • Onderwerp (ond)
  • Werkwoordelijk gezegde (wwg)
  • Naamwoordelijk gezegde (nwg: nd & wd)
  • Lijdend voorwerp (lv)
  • Meewerkend voorwerp (mv)
  • Bijwoordelijke bepaling (bwb)

Slide 16 - Diapositive

Verdeel de zin in zinsdelen.
Welke zin is goed?
B
A
De / meisjes / liepen / gisteren/ over straat.
B
De meisjes / liepen / gisteren /over straat.
C
De meisjes / liepen / gisteren / over / straat.
D
De meisjes liepen / gisteren over straat.

Slide 17 - Quiz

Verdeel de zin in zinsdelen.
Welke zin is goed?
C
A
Onze kat / is helaas / deze zomer / overleden / aan ouderdom.
B
Onze kat / is / helaas / deze zomer / overleden aan ouderdom.
C
Onze kat / is / helaas / deze zomer / overleden / aan ouderdom.
D
Onze kat is / helaas / deze zomer / overleden / aan ouderdom.

Slide 18 - Quiz

Hoeveel zinsdelen heeft deze zin?

Achmed wil graag een zoen geven aan Amira.
A
3
B
5
C
4
D
6

Slide 19 - Quiz

Hoeveel zinsdelen heeft deze zin?

De fiets van mijn broer stond in de schuur van mijn ouders.
A
2
B
4
C
3
D
5

Slide 20 - Quiz

Je kunt met die app gemakkelijk 1 gigabyte ruimte vrijmaken in het geheugen van je smartphone.

Wat is 'met die app' voor zinsdeel?

A
onderwerp
B
bijwoordelijke bepaling
C
meewerkend voorwerp
D
lijdend voorwerp

Slide 21 - Quiz

Ik heb 10 zinnen moeten ontleden.

Wat is 'heb moeten ontleden' voor zinsdeel?
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 22 - Quiz

Valentijn kan goed ontleden.

Wat is 'kan ontleden' voor zinsdeel?
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 23 - Quiz

Ik weet dat niet.

Wat is 'dat' voor zinsdeel?
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 24 - Quiz

Er wordt je regelmatig een vraag ter bevestiging gesteld.

Wat is 'je' voor zinsdeel?
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 25 - Quiz

Ze zeggen weinig onder het eten.

Wat is 'onder het eten' voor zinsdeel?
A
meewerkend voorwerp
B
naamwoordelijk gezegde
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 26 - Quiz

De hond lag toen in de tuin te slapen.

Wat is 'toen' voor zinsdeel?
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 27 - Quiz

Bij een werkwoordelijk gezegde
A
is iemand iets.
B
doet iemand iets.

Slide 28 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
werkwoordelijk gezegde
Cheyenne
heeft
haar werk
goed
gedaan

Slide 29 - Question de remorquage

Wat is het naamwoordelijk gezegde?
A
Een koppelwerkwoord en eventuele andere werkwoorden
B
Een koppelwerkwoord, eventuele andere werkwoorden en een zelfstandig naamwoord
C
Een koppelwerkwoord, eventuele andere werkwoorden en een zinsdeel dat iets zegt over het onderwerp
D
Een koppelwerkwoord, eventuele andere werkwoorden en het onderwerp

Slide 30 - Quiz

Wat is een naamwoordelijk gezegde?
A
Hij heeft gegeten.
B
Hij heeft een zusje gekregen.
C
Hij gaat morgen werken.
D
Hij is een vrolijke Frans.

Slide 31 - Quiz

Hoe vind je het naamwoordelijk gezegde?
A
ow 'is iets' + alle ww + deel wat ow is
B
ow 'is iets' + alle ww
C
ow 'doet iets' + alle ww + deel wat ow is
D
wie is iets

Slide 32 - Quiz

In een naamwoordelijk gezegde...
A
doet iemand iets
B
wil iemand iets
C
is iemand iets
D
staan alleen maar werkwoorden

Slide 33 - Quiz


Ik kan (weer/nog steeds) redekundig ontleden.

😒🙁😐🙂😃

Slide 34 - Sondage

Afsluiting en vooruitblik
Volgende les:
  • Huiswerk: herhalen blz 138-139 en 146 (zonder voorzetselvoorwerp) en leren blz 142 & maken opdracht 1 & 4, blz 148, let op bepaling van gesteldheid mag je nog overslaan bij opdracht 1
  • Meenemen: leesboek, laptop, schrift, pen en boek
  • Programma taalkundig ontleden, grammatica 2
  • Dinsdag 10 december is de toets Grammatica

Slide 35 - Diapositive