Groep 5 thema 2 taal actief woordenschat
1 / 11
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Wat is een monocle?
A
Een bril
B
Een handboei
C
Een riem
D
Een armband
Slide 2 - Quiz
Wat is wazig zien?
A
Zwarte vlekken zien
B
Slechtziend zijn
C
Niet scherp zien
D
Blind zijn
Slide 3 - Quiz
Wat is tastzin?
A
Voelen
B
Ruiken
C
Denken
D
Proeven
Slide 4 - Quiz
Slide 5 - Diapositive
Gijs: Ik ben de beste!
Jaap: Ik hou van hardlopen.
Nick: Ik kan een kat nadoen.
Wie schept er op?
Jaap: Ik hou van hardlopen.
Nick: Ik kan een kat nadoen.
Wie schept er op?
A
Niemand
B
Gijs
C
Jaap
D
Nick
Slide 6 - Quiz
Hoe heet een papier waarop staat dat je geslaagd bent?
A
Een agenda
B
Een briefje
C
Een diploma
D
Een toets
Slide 7 - Quiz
Slide 8 - Diapositive
De monteur keurt de auto.
Wat is keuren?
Wat is keuren?
A
Iets repareren
B
Kijken of alles goed werkt
C
Iets kapot maken
D
Ergens in rijden
Slide 9 - Quiz
Slide 10 - Diapositive
Nout eet de pasta met smaak.
Wat bedoelen we met 'met smaak eten'?
Wat bedoelen we met 'met smaak eten'?
A
Hij smikkelt ervan.
B
Hij vindt het niet lekker.
C
Hij heeft zout op de pasta.
D
Hij eet met een lepel.
