Grammatica 3TL, blok1

Wat is juist?
De bijvoeglijke bepaling;
A
geeft extra informatie over een zelfstandig naamwoord.
B
is een deel van een ander zinsdeel.
C
kan voor of achter het zelfstandig naamwoord staan.
D
A,B en C zijn juist
1 / 20
suivant
Slide 1: Quiz
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijs

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs.

Éléments de cette leçon

Wat is juist?
De bijvoeglijke bepaling;
A
geeft extra informatie over een zelfstandig naamwoord.
B
is een deel van een ander zinsdeel.
C
kan voor of achter het zelfstandig naamwoord staan.
D
A,B en C zijn juist

Slide 1 - Quiz

Ik had haar de juiste informatie
kunnen verstrekken.
(wwg=?)
A
had
B
kunnnen verstrekken
C
had kunnen verstrekken

Slide 2 - Quiz

Benoem het onderstreepte zinsdeel:

De snijdende wind blies ons om de oren.
A
bijwoordelijke bepaling
B
bijvoeglijke bepaling

Slide 3 - Quiz

Het meewerkend voorwerp:
Aan wie/voor wie+wwg+o+lv
De docent Nederlands heeft ons die vraag vaak gesteld.

A
Als je 'aan' of voor kunt weglaten is het een meewerkend voorwerp
B
Als je 'aan' of voor kunt toevoegen is het een meewerkend voorwerp
C
A en B zijn juist
D
A en B zijn onjuist

Slide 4 - Quiz

Is de zin juist verdeeld in zinsdelen?
Koala's | eten | geen | vlees.
A
juist
B
onjuist

Slide 5 - Quiz


De jongens gooiden sneeuwballen.
Welk zinsdeel is 'sneeuwballen'?
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
persoonsvorm
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 6 - Quiz

Hij krijgt een nieuwe scooter voor zijn verjaardag.
LV is:
A
verjaardag
B
een nieuwe scooter
C
hij
D
een scooter

Slide 7 - Quiz


Hoe heet het zinsdeel dat onderstreept is?
Zijn winterbanden in Duitsland verplicht?
A
Onderwerp
B
Gezegde
C
Persoonsvorm
D
Lijdend voorwerp

Slide 8 - Quiz

bwb: Het stabiele, zomerse weer zal nog aanhouden tot na het weekeinde.
A
het stabiele, zomers weer
B
nog
C
tot na het weekeinde
D
zit er niet in

Slide 9 - Quiz

Alles voor de persoonsvorm is één zinsdeel.
A
juist
B
onjuist

Slide 10 - Quiz

ow?
Mijn zusjes zitten hun huiswerk te maken
A
mijn zusjes
B
zitten
C
zitten maken
D
zitten te maken

Slide 11 - Quiz

Bijvoeglijke bepaling(en)?
De hele zaal was ontroerd door de prachtige uitvoering
A
hele, prachtige
B
zaal, uitvoering
C
hele
D
prachtige

Slide 12 - Quiz

Hoe noem je het zinsdeel wat 'over' blijft?
A
afval
B
de rest
C
bijwoordelijke bepaling
D
bijvoeglijke bepaling

Slide 13 - Quiz

Ik had haar de juiste informatie
kunnen geven.
(LV=?)
A
haar
B
de juiste informatie
C
ik
D
informatie

Slide 14 - Quiz

Hoe vind je het meewerkend voorwerp?
A
aan/voor wie + pv + ow +lv?
B
aan/voor wie + ow + lv?
C
aan/voor wie + wg + ow +lv?
D
aan/voor wie + wg + lv?

Slide 15 - Quiz

Onze vriendelijke, oude buurman van hiernaast. Welke bijvoeglijke bepalingen zijn er?
A
onze
B
vriendelijke
C
oude
D
van hiernaast

Slide 16 - Quiz

Verdeel de deze zin in zinsdelen. Hoeveel zinsdelen heeft deze zin? - De fiets van mijn broer stond in de schuur van mijn ouders.
A
2
B
4
C
3
D
5

Slide 17 - Quiz

Een bijvoeglijke bepaling is een zinsdeel
A
Juist
B
Niet juist

Slide 18 - Quiz


De jongens gooiden sneeuwballen.
Welk zinsdeel is 'sneeuwballen'?
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
persoonsvorm
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 19 - Quiz

Ik had haar de juiste informatie
kunnen geven.
(LV=?)
A
haar
B
de juiste informatie
C
ik
D
informatie

Slide 20 - Quiz