Let op: niet bij dagen, maanden, seizoenen en windrichtingen:
maandag, februari, herfst, het zuiden
Slide 8 - Diapositive
Leestekens
Leestekens zorgen ervoor dat een tekst makkelijker te lezen is. Een vergeten of verkeerd geplaatst leesteken is een fout.
De volgende leestekens ken je al:
punt, komma, vraagteken, uitroepteken en dubbele punt
Slide 9 - Diapositive
Komma
-voor voegwoorden: want, omdat, maar, zodat, ...
-tussen twee persoonsvormen:
Als een docent ziek is, wordt hij uitgeroosterd.
-bij een opsomming:
We hebben vandaag Nederlands, Engels, biologie en wiskunde.
Slide 10 - Diapositive
Zet hoofdletters en leestekens: in noord-brabant eten ze vaak worstenbroodjes omdat dat daar een streekproduct is
Slide 11 - Question ouverte
Slide 12 - Diapositive
(Werkwoord)spelling
app Werkwoordspellen
Spellingapp
timer
10:00
Slide 13 - Diapositive
Terugblik - Argumenteren
Troublespeech
Slide 14 - Diapositive
Slide 15 - Vidéo
argumenteren
argumenten, tegenargumenten, weerleggingen
argumentatiestructuren
Slide 16 - Diapositive
argumenten, tegenargumenten, weerlegging
Doelen:
Ik kan onderscheid maken tussen feitelijke en waarderende argumenten.
Ik kan onderscheid maken tussen enkelvoudige, nevenschikkende en onderschikkende argumentatie.
Slide 17 - Diapositive
Argumenteren
Als je ergens een standpunt over inneemt, geef je daar je mening over.
Met argumenten kun je:
- je eigen standpunt verdedigen
- het standpunt van een ander aanvallen
Slide 18 - Diapositive
Argumenteren
Als je je standpunt ondersteunt met een feitelijke uitspraak, noem je die uitspraak een feitelijk argument.
Als je je standpunt ondersteunt met een waarderend argument geef je aan dat je iets (on)wenselijk, (on)gepast, goed of slecht, mooi of lelijk vindt.
Slide 19 - Diapositive
Argumenteren
Over een waarderend argument kun je van mening verschillen, over een feitelijk argument niet, want je kunt de juistheid ervan controleren: het is waar of onwaar.
Slide 20 - Diapositive
Slide 21 - Vidéo
Argumenteren
Een waarderend argument moet vaak ondersteund worden, bijvoorbeeld met feiten:
Ik vind het niet goed dat er mensen zijn die zich niet laten vaccineren (stp), want ik vind dat respectloos naar je medemens (wrd. arg.), want met een vaccinatie bescherm je niet alleen jezelf, maar ook de mensen om je heen (feit).
Slide 22 - Diapositive
Zwolle is een prettige stad om te wonen; er wonen veel gezellige mensen.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument
Slide 23 - Quiz
Je kunt beter met het openbaar vervoer naar Amsterdam gaan. Reizen met het openbaar vervoer is een stuk beter voor het milieu dan autorijden.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument
Slide 24 - Quiz
Het gratis downloaden van muziek moet strafbaar worden. De makers van muziek lopen nu miljoenen euro's mis aan auteursrechten.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument
Slide 25 - Quiz
Opdracht
Maak opdracht 1.
Typ je antwoorden in Word.
Slide 26 - Diapositive
Slide 27 - Diapositive
Argumentatiestructuren
Slide 28 - Diapositive
Bij enkelvoudige argumentatie onderbouw je je standpunt met één argument.
HET WAS EEN LEUKE LES
⇑
DE DOCENT WAS IN EEN GOEDE BUI
Slide 29 - Diapositive
Bij nevenschikkende argumentatie onderbouw je je standpunt met meer argumenten.
Slide 30 - Diapositive
Bij onderschikkende argumentatie ondersteunt een argument een ander argument.