3E/3V - Futur + Phrases-clés

1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
frMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Qu'est-ce qu'on va faire aujourd'hui?
Aan het einde van deze les kun je:
- Benoemen wat het verschil is tussen de Futur simple en de Futur proche
- De futur proche vervoegen 
- De futur simple vervoegen
- De phrases-clés van source D herkennen

Slide 2 - Diapositive

Le Futur proche

- Je gebruikt de futur proche voor iets dat gauw gaat gebeuren.

- Je vormt de futur proche door het werkwoord aller + hele werkwoord
.



Slide 3 - Diapositive

Noteer de vormen van aller
die je nog onthouden hebt

Slide 4 - Carte mentale

Le verbe aller
Notez! Noteer!
Ik ga - Je vais
Jij gaat - Tu vas
Hij gaat/Zij gaat/Men gaat - Il va/Elle va/on va
Wij gaan - Nous allons
Jullie gaan/U gaat - Vous allez
Zij gaan (mnl.) / Zij gaan (vrl.) - Ils vont / Elles vont

Slide 5 - Diapositive

Vous allez regarder
A
U gaat kijken
B
Wij gaan kijken
C
Zij gaan kijken
D
Men gaat kijken

Slide 6 - Quiz

Zij gaan lachen
A
Tu vas rigoler
B
Elle va rigoler
C
Elles vont rigoler
D
Nous allons rigoler

Slide 7 - Quiz

Le Futur simple
- Je gebruikt de Futur Simple als iets later dan 24 uur gaat gebeuren

- Je vormt de Futur Simple door het hele werkwoord (behalve eind e) + uitgang

- Uitgang lijkt op avoir




Slide 8 - Diapositive

Notez! Noteer!
La traduction (de vertaling):
Ik zal geven
Jij zal geven
Hij zal geven
Wij zullen geven
Jullie zullen geven/ U zal geven
Zij zullen geven

Slide 9 - Diapositive

Futur simple
- Bij de Futur simple neem je het hele werkwoord + de uitgang, bijvoorbeeld: Paler (praten) --> Je parlerai
- Als het hele werkwoord op een e eindigt dan haal je de e weg, bijvoorbeeld: Vendre (verkopen) --> Je vendrai

In de volgende slide, (slide 11), vind je een aantal uitzonderingen waarbij de stam anders is en je niet het hele werkwoord neemt.

Slide 10 - Diapositive

Uitzondering
Aller
- j’irai
Avoir
- j’aurai
Devoir
- je devrai
Être
- je serai
Faire
- je ferai
Pouvoir
- je pourrai
Savoir
- je saurai
Venir
- je viendrai
Voir
- je verrai
Vouloir
- je voudrai

Slide 11 - Diapositive

Jij zal lopen
A
Il marcherai
B
Ils marcheront
C
Elle marchera
D
Tu marcheras

Slide 12 - Quiz

Zij zullen vinden
A
Elle trouvera
B
Il trouvera
C
Ils trouveront
D
Nous trouverons

Slide 13 - Quiz

Elle va couper
A
Futur proche
B
Futur simple

Slide 14 - Quiz

Nous allons manger
A
Futur proche
B
Futur simple

Slide 15 - Quiz

Ils partiront
A
Futur simple
B
Futur proche

Slide 16 - Quiz

Source D - Les phrases-clés 

Slide 17 - Diapositive

Tu vas choisir quelle fillière?
Je suis fort(e) en anglais et dessin.
À tout à l'heure. À plus.
Dat is Frans, omdat het een mooie taal is.
Welk profiel ga je kiezen?
Ik ben goed in Engels en Tekenen.
Tot straks. Tot later.
C'est le français, parce que c'est une belle langue.

Slide 18 - Question de remorquage

Vertaal de zin:
Pourquoi veux-tu faire ce métier?

Slide 19 - Question ouverte

Is het nu voor jou duidelijk
wat het verschil is tussen:
de futur proche en de futur simple?

Slide 20 - Carte mentale

Questions??

Je kunt vragen stellen in de daltonuren via Teams of Slack

Bonne chance!! 

Slide 21 - Diapositive