Pallas les 6A

τα νεα τεκνα
A
de nieuwe kinderen
B
de jonge kinderen
1 / 33
suivant
Slide 1: Quiz
GrieksMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

τα νεα τεκνα
A
de nieuwe kinderen
B
de jonge kinderen

Slide 1 - Quiz

λειπουσι τας Ἀθηνας
A
verlaten Athene
B
gaan naar Athene
C
bezoeken Athene

Slide 2 - Quiz

πλοιῳ .... πλεουσιν
A
zij varen met een schip
B
de schepen varen
C
het schip vaart

Slide 3 - Quiz

εἰς Κρητην την νησον
A
naar het grote Kreta
B
naar het mooie Kreta
C
naar het eiland Kreta

Slide 4 - Quiz

Schrijf nu de vertaling van regel 1 en 2 in je schrift

Slide 5 - Diapositive

Δια δε τας μεγαλας λυπας
A
door de grote zeilen
B
door het grote verdriet
C
met grote zeilen
D
met groot verdriet

Slide 6 - Quiz

το πλοιον ἐχει ἱστια μαλανα
A
heeft het schip zwarte zeilen
B
vaart het schip met zwarte zeilen
C
hebben de schepen zwarte zeilen

Slide 7 - Quiz

Schrijf nu de vertaling van regel 3 in je schrift

Slide 8 - Diapositive

Μετα δε συχνον χρονον
A
Met lange tijd
B
Na lange tijd

Slide 9 - Quiz

ἡκουσιν εἰς την Κρητην
A
varen zij weg van Kreta
B
zien zij Kreta
C
komen zij in Kreta

Slide 10 - Quiz

Schrijf nu de vertaling van regel 4 in je schrift

Slide 11 - Diapositive

τῳ Μινῳ τε και ἀλοχῳ (αὐτου)
De dativus is hier:
A
meewerkend voorwerp
B
dativus als aanvulling
C
dativus van bezit

Slide 12 - Quiz

αὐτου
A
van hem
B
van haar
C
van hen

Slide 13 - Quiz

Schrijf nu de vertaling van regel 5 in je schrift.

Slide 14 - Diapositive

μαλα θαυμαζει
A
houdt erg van
B
bewondert erg
C
haat erg

Slide 15 - Quiz

τον Ἀθηναιον ξενον
A
de vreemde Athener
B
De Atheense vreemdeling

Slide 16 - Quiz

Schrijf nu de vertaling van regel 6 en 7 in je schrift.

Slide 17 - Diapositive

οὐν
A
want
B
maar
C
en
D
dus

Slide 18 - Quiz

Σῳζειν ... αὐτον ἑθελει
A
zij wil hem helpen
B
zij wil hem doden
C
zij wil hem redden
D
zij wil hem kussen

Slide 19 - Quiz

Λεγει οὐν τῳ Θησει
A
Dus zegt zij tegen Theseus
B
Dus zegt Theseus tegen haar
C
Dus roept zij Theseus

Slide 20 - Quiz

Schrijf nu de vertaling vanregel 8 in je schrift.

Slide 21 - Diapositive

ὠ Ἀθηναιε
Dit is een:
A
nominativus
B
genitivus
C
dativus
D
vocativus

Slide 22 - Quiz

υἱος του των Ἀθηναιων δεσποτου εἰ
A
jij bent de Atheense zoon van de heerser
B
jij bent de zoon van de Atheense heerser
C
jij bent de zoon van de heerser van de Atheners

Slide 23 - Quiz

Schrijf nu de vertaling van regel 9 in je schrift

Slide 24 - Diapositive

Εἰ συ ἐμε ἀγεις
εἰ betekent hier:
A
als
B
jij bent

Slide 25 - Quiz

εἰς τας καλας Ἀθηνας
A
weg van het mooie Athene
B
naar het mooie Athene
C
naar het grote Athene

Slide 26 - Quiz

μετα των νεων τεκνων
A
met de nieuwe kinderen
B
met de jonge kinderen
C
na de jonge kinderen
D
na de nieuwe kinderen

Slide 27 - Quiz

δολῳ
A
met een list
B
met een slaaf
C
door een list

Slide 28 - Quiz

ἐγω σε .... σῳζειν μελλω.
A
zal jij me redden
B
wil ik jou redden
C
zal ik jou redden

Slide 29 - Quiz

Schrijf nu de vertaling van regel 10 en 11 in je schrift.

Slide 30 - Diapositive

ὀρκοις ἰσχυροις
Welk gebruik van de dativus is dit?
A
meewerkend voorwerp
B
dativus van bezit
C
dativus als aanvulling
D
dativus die aangeeft hoe iets gebeurt

Slide 31 - Quiz

τῳ γαμῳ χαιρει
A
verheugt zich op de jongeman
B
verheugt zich op het huwelijk
C
hoopt op een huwelijk

Slide 32 - Quiz

Schrijf nu de vertaling van regel 12 en 13 in je schrift.

Slide 33 - Diapositive