Mijn proefles

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Français

grammaire C

herhaling futur prôche:

onderwerp+ vorm van aller+ hele ww+ rest van de zin

Dimanche, on va faire du sport

le futur simple

ik zal geven: je donnerai

jij zult geven: tu donneras

hij/zij/men zal geven: er/sie/es donnera

2e deel van de futur simple

wij zullen geven: nous donnerons

jullie geven/ u zult geven: vous donnerez

zij zullen geven: ils/elles donneront

Frans zal het Frans niet zijn

ww’s op re: dan vervalt de e 

être: je serai. avoir: j’aurai.  faire: je ferai

aller: j’irai.   pouvoir: je pourrai

grammaire G présent

ik moet: je dois

jij moet: tu dois

hij/zij moet: il/elle doit

men moet: on doit

Grammaire G présent

wij moeten: nous devons

jullie moeten/ u moet: vous devez

zij moeten: ils/elles doivent

Grammaire G passé composé

ik heb gemoeten: j’ai dû

jij hebt gemoeten: tu as dû

hij/zij heeft gemoeten: il/elle a dû

men heeft gemoeten: on a dû

Grammaire G passé composé

wij hebben gemoeten: nous avons dû

jullie hebben/ u heeft gemoeten: vous avez dû

zij hebben gemoeten: ils/elles ont dû

grammaire I

Gebiedende Wijs:

je-vorm: je richt je tot één persoon= fiets! of fais du vélo!

nous-vorm: je richt je tot jezelf en anderen= laten we kijken! regardons!

Grammaire I

vous-vorm: je richt je tot meer personen of tot u

kijk! of regardez!

voorbeeld: neem de tweede straat rechts!

prenez la deuxième rue à droite!

grammaire I

het ww aller heeft een onregelmatige je-vorm.Pierre, ga rechtdoor! of Pierre, va  tout droit!