Engelse werkwoorden

Engelse werkwoorden in het Nederlands 
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Engelse werkwoorden in het Nederlands 

Slide 1 - Diapositive

Nederlandse werkwoorden
Engelse werkwoorden in het Nederlands
hij pakte
zij bakte
hij verfde
zij meldde
hij downloadde
zij switchte
hij smashte
zij grilde

Slide 2 - Question de remorquage

Wat valt je op aan de spelling van de Engelse werkwoorden?

Slide 3 - Question ouverte

Slide 4 - Diapositive

Welk werkwoord is fout gespeld?
A
hij hockeyde
B
zij mixde
C
zij streste
D
hij tackelde

Slide 5 - Quiz

Zet de werkwoorden bij elkaar die op dezelfde manier vervoegd worden
net als Nederlandse werkwoorden
Nét even anders dan Nederlandse werkwoorden
hij baseballde
zij appte
hij deletete
zij managede
zij basketbalde
hij passte
zij scooterde
hij fixte
hij speechte

Slide 6 - Question de remorquage

Wat valt je op als je de kolommen vergelijkt?

Slide 7 - Question ouverte

Welk werkwoord is fout gespeld?
A
hij racete
B
hij datete
C
hij snookerde
D
hij smilde

Slide 8 - Quiz

Managen (t.t.)
jij..............

Slide 9 - Question ouverte

Zij (facebooken) regelmatig
A
facebooked
B
facebooket
C
facebookt
D
facebookd

Slide 10 - Quiz

Relaxen (t.t)
hij.............

Slide 11 - Question ouverte

Slide 12 - Diapositive

Google: Hij.......
tackle: Ik........

Slide 13 - Question ouverte

Zij (focussen) zich gisteren op de moeilijke taak
A
focussde
B
focusste
C
focusde
D
focuste

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Diapositive