iweh Perspro Naamvallen

Naamvallen

1 / 52

Slide 1: Diapositive

DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 52 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

La durée de la leçon est: 80 min

Éléments de cette leçon

Naamvallen

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

Naamvallen??

Slide 3 - Diapositive

persoonlijke voornaamwoorden

vervangen een zelfstandig naamwoord

Slide 4 - Diapositive

persoonlijke vnw

Slide 5 - Carte mentale

Er zijn vier naamvallen:

1e naamval is het onderwerp van de zin.

(2e naamval geeft bezit aan)

3e naamval is het meewerkend voorwerp (aan wie)

4e naamval is het lijdend voorwerp van de zin.

Hoe vind je het onderwerp?

Voorbeeldzin met persoonlijk voornaamwoord

Hoe vind je het lijdend voorwerp?

Voorbeeldzin met persoonlijk voornaamwoord

Slide 6 - Diapositive

Eerste naamval

Persoonlijk voornaamwoord

Slide 7 - Diapositive

jij

Slide 8 - Question ouverte

hij

Slide 9 - Question ouverte

zij (meervoud)

Slide 10 - Question ouverte

Anja arbeitet jeden Tag. ......... braucht Geld.

sie

Slide 11 - Quiz

wij

Slide 12 - Question ouverte

Wie viel kostet dieses Sofa? ....... ist sehr alt.

sie

Slide 13 - Quiz

Peter und Hans sind Freunde, ............. kennen sich schon 10 Jahre.

wir

ihr

sie

Slide 14 - Quiz

het

Slide 15 - Question ouverte

Slide 16 - Question ouverte

.............. ist ein Arzt

ihn

Slide 17 - Quiz

zij (enkelvoud)

Slide 18 - Question ouverte

Slide 19 - Question ouverte

Warum lachst ..... so wenig?

dich

Slide 20 - Quiz

jullie

Slide 21 - Question ouverte

Habt ....... (jullie) Spaß gehabt?

Slide 22 - Question ouverte

Vierde naamval

Persoonlijk voornaamwoord

Slide 23 - Diapositive

Het lijdend voorwerp staat in de ….

eerste naamval.

tweede naamval.

derde naamval.

vierde naamval.

Slide 24 - Quiz

Ich sehe ... nicht (jou)

dir

dich

Slide 25 - Quiz

es vierde naamval is

Slide 26 - Question ouverte

ihr vierde naamval is

Slide 27 - Question ouverte

Wo ist das Buch? Ich sehe ......... (het) nirgendwo.

Slide 28 - Question ouverte

Soll ich ........ (hem) nach Hause bringen?

Slide 29 - Question ouverte

wir vierde naamval is

Slide 30 - Question ouverte

sie (meervoud) vierde naamval is

Slide 31 - Question ouverte

ich vierde naamval is

Slide 32 - Question ouverte

Wir geben ... noch Zeit (jullie).

ihr

euch (3e nv)

euch (4e nv)

ihnen

Slide 33 - Quiz

er vierde naamval is

Slide 34 - Question ouverte

du vierde naamval is

Slide 35 - Question ouverte

sie (enkelvoud) vierde naamval is

Slide 36 - Question ouverte

Die Mutter hat ........ (zij) schon dreimal angerufen.

Slide 37 - Question ouverte

Derde naamval

Slide 38 - Diapositive

Slide 39 - Diapositive

Slide 40 - Diapositive

Slide 41 - Diapositive

Slide 42 - Diapositive

Het meewerkend voorwerp staat in de ….

eerste naamval.

tweede naamval.

derde naamval.

vierde naamval.

Slide 43 - Quiz

Sie (u) →
derde naamval is

Slide 44 - Question ouverte

ihr→
derde naamval is

Slide 45 - Question ouverte

er →
derde naamval is

Slide 46 - Question ouverte

du →
derde naamval is

Slide 47 - Question ouverte

sie (meervoud) →
derde naamval is

Slide 48 - Question ouverte

es →
derde naamval is

Slide 49 - Question ouverte

wir →
derde naamval is

Slide 50 - Question ouverte

Slide 51 - Vidéo

Hat Martin Anja eingeladen (uitgenodigd)?
Ja, .......... hat ............. eingeladen.

Slide 52 - Question ouverte